Een vloek uit Kyrgyzstan (Clemens van Brunschot)


EEN VLOEK UIT KYRGYZSTAN
Het begin van de gelijknamige roman

Terwijl mijn man Inno aan een touwtje de lucht in ging, werd bij ons thuis ingebroken. En daardoor zouden we op die vervloekte zaterdag in mei 2009 inspecteur Elke Boorhuis leren kennen. Waarom vervloekt? Omdat zij me op die dag de rampspoed kwam bezorgen die ik tien jaar eerder zevenduizend kilometer verderop had achtergelaten. Maar nu heb ik al zoveel dingen opgenoemd dat ik beter terug kan gaan naar het begin.

Het begin, wat is dat? Ik zou kunnen teruggaan naar mijn eerste ontmoeting met Inno, tien jaar terug in Kirgizië ofwel Kyrgyzstan, mijn bloedige geboorteland. Of verder terug naar mijn ontvoering te paard uit het tentendorp bij Barskoon, die zou uitmonden in de vloek die de rest van mijn leven wilde tiranniseren. Of moet ik echt helemaal terug naar die zwarte dag in Naryn, waarop ik zowel wees als adoptiekind werd? Het duizelt mij minstens zoveel als u. Laat ik het daarom maar even bij Inno en zijn touwtje houden.
Ik had het druk genoeg met hem en hij met zichzelf. Trots had hij me aangekeken vlak voor de lier aan de overkant van het Brabantse weiland hem met instructeur en al omhoog hees. Het was tandem-paragliden en vlak vóór hen was een duo eerloos door de modder getrokken tot het touwtje brak. De beginner had een begrijpelijke fout gemaakt: zij was met rennen gestopt op het moment dat haar benen de grond niet meer raakten. En bij een kleine daling tijdens het opstijgen ging het dan meteen mis: ze had eruit gezien als een varken dat in een Kirgizische turfpoel gevallen is. Inno, die dezelfde fout maakte, kwam ermee weg.
In de lucht stelde hij zich weer eens aan: al tijdens het opstijgen sloegen de armen uit als mallotige vogelwieken. Dit was een droom van hem. ‘Me één met God voelen’ had hij het genoemd. Snel omhoog gingen ze in het grijze blauw. Ik geneerde me tegenover de instructeurs, de hulpjes, de beginners en hun familieleden. Iedereen richtte zijn aandacht op mijn man en er werden grapjes over gemaakt: of hij nu een loop-, een zang- of een spotvogel was? Ik meende dat ik iemand hoorde zeggen: ‘Beter één vogel in de lucht dan tien op de grond.’ En iemand anders hoopte dat hij geen schijtlijster zou zijn.
Met één Kirgizische blik stopte ik het gekrakeel achter me.
En toen was er iets mis: ze dreven verder naar links dan eerdere tandems en er ontstond onrust bij deskundigen op de grond. Niet dat iemand wist wat er aan de hand was…
‘Hij is niet in gevaar,’ zei men tegen mij. En: ‘Hij zal zo wel naar beneden komen.’
Was dat goed? De wieken van de vrije vogel hadden allang plaats gemaakt voor woest getrappel van paniekbenen.
De daling werd beheerst ingezet en het viel allemaal nogal mee: een halve minuut later beschreef Inno een cirkel over onze hoofden, om tamelijk netjes in het gras te landen. Ik rende enthousiast naar hem toe, zoals het een goede echtgenote past.
‘Het touw was om mijn voet geslagen!’ riep hij. ‘En de pen zat vast!’
‘We waren niet echt in gevaar,’ verduidelijkte de instructeur. ‘En uw man heeft het touw gelukkig los gekregen.’
‘Goed van je, schat!’ Ik probeerde Inno’s trillen niet te zien.
‘We gaan nóg een keer de lucht in!’ zei de instructeur. ‘We kwamen veel te snel naar beneden.’
‘Goed dat het niet nóg sneller was,’ zei ik, maar dat werd niet op prijs gesteld.
Ik maakte plaats voor een nieuw avontuur, want van de overkant van het weiland kwam een terreinwagentje het uiteinde van het touw al weer brengen.
Ondanks de toegenomen wind ging ook de tweede lancering goed, veranderde mijn man in een raadselachtige roofvogel en moest ik de flauwe grappen achter mij weer smoren. Misschien door de forse kuipstoelen waarin de avonturiers gezeten waren – als bescherming, voor als het eens echt mis zou gaan – bleef Inno’s optreden bij een waanzinnig slechte vogelimitatie, maar komisch was het wel. Toen ik zelf lachte, kwamen de grappen achter mij onmiddellijk weer op gang en werkte mijn vernietigende blik niet meer.
Ik maakte me zorgen over het verhaal dat Inno voor mij mee naar beneden zou brengen. Hij wist dat ik verhalen over geloof niet kon hebben en ook wat de oorzaak daarvan was: de vervloeking door mijn ontvoerder van destijds: Bakyt, een religieuze gek. Maar soms schoot Inno’s begrip tekort of hijzelf dóór, en meestal ging dat samen. Voor mij werd het dan een moeizaam vechten en schipperen tussen zíjn enthousiasme en míjn angsten. Mag een sterke vrouw ook een zwakke plek hebben? Liever niet, maar goed. Ik heb mezelf ook niet gemaakt.
En dit was Inno Eeltman ten voeten uit: ervaringspieken opzoeken, de ogen sluiten en de vrijheid geven aan wat er door dat hoofd spookte. Dat was belangrijk voor zijn geloof. Hier in Moergestel hing vandaag meer in de lucht dan Inno en zijn instructeur. Tijdens zijn eerste vlucht had ik al – heel even toch – gedacht: dat geloof van jou is kwetsbaar, Inno Eeltman, als je steeds dit soort avontuurtjes nodig hebt om het te voeden en te voelen. Het was een gedachte die me al zo vaak was komen bekruipen bij zijn vorige hobby’s: bij het abseilen, bergbeklimmen, bungeejumpen, ballonvaren, floaten en al die andere modeverschijnselen. En nu zou er nog één nacht overheen gaan voor ik gelijk zou krijgen.
‘Za-re-na!!!’ hoorde ik roepen. De vogel had de ogen weer open en zwaaide naar me. Veel van me houden deed hij wel, al tien jaar, sinds zijn fietstocht naar Beijing over de Zijderoute. Met drie vrienden was hij langs ons dorpje, de ail, gekomen en ze hadden halt gehouden, op zoek naar verfrissing na de moeizame tocht langs het meer. Mijn stiefmoeder kwam direct over de mensen uit Gallanda vertellen in de yurt waarin ik me nog steeds schuilhield voor mijn ontvoerder van tien jaar daarvóór, die er blijkbaar meer lol in had om ons daar in angst en vervloeking te laten zitten dan om me opnieuw te komen roven.
Ik heb Inno later eerlijk toegegeven dat ik hoop kreeg op veiligheid in een westers land toen het nieuws doordrong over de buitenlanders op hun moderne fietsen. Maar onze liefde op het eerste gezicht was echt. Pas na een jaar, toen hij me dan eindelijk kwam weghalen, vertelde hij me dat hij direct zichzelf ‘kwijt was geraakt’ in mijn ogen, maar zoiets had ik op datzelfde moment al gemerkt. Dus waren de tien lange jaren van opsluiting met mijn twee boeken, mijn pleegouders en mijn pop Jabyshma misschien niet helemaal voor niets geweest.
Inno had een jaar lang naar mijn zelfgemaakte liefdeshoed kunnen kijken, die ik hem naar goed Kyrgyz gebruik hoopvol had opgezet. Daarna had ik hem in mijn zeven brieven in heel slecht Engels af en toe gewaarschuwd voor de vloek, maar dat gevaar wuifde hij altijd vrolijk weg als iets dat alleen in mijn ‘mooie hoofd’ zat. Blijkbaar zag hij de groene spleetoogjes in mijn bolle toet over het hoofd (of door de vingers). En ook de blauwe ader, die vanaf mijn puberteit de rechterwang doorklieft.
Inno stond weer op zijn benen. ‘Het was geweldig, schaapje!’
Dat schaapje was niet beledigend bedoeld. Het had te maken met de lievelingsdieren uit mijn jeugd. Hij mocht het niet zeggen als iemand anders het hoorde of als hij kwaad was, wat gelukkig niet vaak gebeurde.
‘Ik ben blij voor je, schat.’
De grijsblauwe oogjes in de zware oogkassen glinsterden van genot. Zijn donker¬blonde stekeltjeshaar met de diepe inhammen leek door de helm nog korter geworden. Hij was een kop groter dan ik en negen jaar ouder dan die vijfendertig van mij. Even leek het of hij moeite deed zijn verhaal binnen te houden, maar ik wist dat hij het inwendig genot gewoon nog even wilde rekken.
Toen brak het los, toch nog onverwacht: als een tsunami wilde het mij overweldigen. Ik bleef hem vriendelijk aankijken en luisteren, maar de godswoorden probeerde ik dóór me heen te laten gaan, dus ook weer weg! weg! uit me: die kon ik onmogelijk bij me houden! Het waren er ook weer zo verschrikkelijk veel in één keer. Als ik in één minuut zeven keer het woord God hoor, wordt Bakyts vloek actief.
Maar aan tellen kwam ik niet toe. Onder mijn jasje voelde ik Jabyshma. Zij begreep het wel. De pop had hetzelfde meegemaakt als ik, op de ontvoering en de dagen van verkrachting na.
‘Ik wil graag naar huis,’ zei ik. ‘Laat mij maar rijden, dan kun jij ongestoord verder vertellen.’

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *