Handen (Sjoerd Hoekstra)

HANDEN

Wierd stond bij de kist. Stil, eerbied voor de dood, afstand tot de dode. Gedachten sprongen terug in de tijd. Hij zag bekende trekken in het gezicht van de man die hij had gekend als Geert en keek naar de handen. Ze waren nog net zoals vroeger, slank en met verzorgde lange vingers. Zijn gedachten dwaalden terug naar dat laatste oorlogsjaar en de daarop volgende bevrijding.
Ook toen waren die handen hem opgevallen zoals Geert die stilhield in zijn schoot of met grote gebaren, zijn verhaal onderstreepte. Het verhaal over de verzetsgroep van de Binnenlandse Strijdkrachten, die in de laatste dagen van de bevrijding de Duitsers er van had weerhouden de brug over het kanaal op te blazen.
Het was een laatste poging van de bezetter om de snelle opmars van de Canadezen, die al in Zuid Friesland waren, af te remmen. Het vuurgevecht had lang geduurd.

De Duitsers hadden uiteindelijk hun doel om een schip met explosieven onder de brug te varen, moeten opgeven. Geert deed de volgende dag verslag aan een andere verzetsgroep, waar hij aan werd toegevoegd. Ook Wierd maakte daar deel van uit. De verzetsgroep had een gat geschoten in de boeg, waarna het schip dreigde te zinken. ‘Een zinloze poging van de Duitsers. Ook zij konden weten dat het voorbij was’, zei Geert. ´Het ging er heet aan toe,´vertelde hij verder, ‘de BS-ers hadden het voordeel dat ze vanaf de wal konden schieten. De Duitsers bleven deels benedendeks of schoten vanachter de stuurhut terug. ´Ik ben toen naar de brug over het kanaal gegaan en heb kans gezien de Duitsers achter de stuurhut onder vuur te nemen. Het was zaak nu direct raak te schieten, want ze hadden me nog niet in gaten.’ Terwijl hij met zijn handen voordeed hoe hij zorgvuldig had aangelegd, zei hij: ‘Ik weet zeker dat ik één Duitser heb gedood. Ik zag hem naar zijn buik grijpen, toen hij neerviel en bleef liggen.’ Iedereen zat stil te luisteren. Iemand doden, ja, nu moest het, het kon niet anders. ‘Ja’, vertelde Geert bijna dromerig verder, ‘een goed geweer is dan alles. Ik was in militaire dienst geoefend´. Het geweer hield hij tussen zijn knieën geklemd. Met zijn slanke handen streelde hij liefkozend het wapen en vertelde er wat van.
Die handen! Die hadden waarschijnlijk iemand gedood.

Staande bij de kist flitsten de gedachten terug. Wierd kende deze Geert. Hij was, evenals hijzelf, ook een tijd ondergedoken geweest bij boer Sietsma. Een keurige kerel, deze Geert. Heel precies op zichzelf. Kleedde zich altijd goed. Tot hij plotseling was weggestuurd. Veel later had Sietsma hem voorzichtig iets verteld over de reden. Zijn kinderen hadden gezegd niet meer op zolder te willen slapen, als die oom daar ook was. Desgevraagd had die het min of meer toegegeven. Met diezelfde verzorgde handen had hij voor eigen genoegen kleine kinderen in het gezin benaderd, die in de grote twee-persoons ledikanten op zolder sliepen. Sietsma had hem gezegd direct te vertrekken.
Geert was vanuit een ander dorp weer bij het verzet betrokken geraakt en later toegevoegd aan de groep die een kruispunt moest bewaken. Het was na de komst van de eerste Canadese gevechtswagens nog onrustig. Heen en weer trekkende groepjes Duitsers en landwachters, die op de vlucht waren, leverden gevaarlijke situaties op. Overal werd al gevlagd. Elders had een bus met Duitsers geprobeerd een doorbraak te forceren naar de Afsluitdijk, omdat de Duitse bezetting nog de macht had in de Hollanden. In een vuurgevecht waren aan beide zijden doden gevallen.
Terwijl de meeste van de verzetsgroep gingen slapen, bleef Geert die nacht met enkele anderen van de groep -onder wie Wierd- de wacht houden. Er was een barricade gemaakt van trottoirtegels. Midden in de nacht kwam een voertuig met gedimde lichten uit oostelijke richting. Ze gingen uit voorzorg in dekking. Midden op de brug voor de barrière stopte het voertuig. Het was een pantserwagen op hoge wielen. De loop van het kanon dreigend over de barricade. Kwam het van de zenuwen? Eén van de BS-ers schoot in de lucht. Direct daarop vuurde de pantserwagen een salvo af met zijn snelvuurkanon. De lichtkogels waren in de heldere nacht te volgen. Na het oorverdovend geluid bleef het stil. Tot een stem in het Engels riep: Maak u bekend en kom te voorschijn. Het was Geert geweest die direct in het Engels had gezegd wie ze waren; hij liep tegelijk de weg op, met de handen omhoog. Het gevaar was geweken.
Die handen.

De dochter had hem binnen gelaten en naar de kist geleid. ‘Kende u mijn vader?’ vroeg ze, nadat hij terugliep naar de woonkamer. ‘Ja’, antwoordde Wierd, ‘ik heb hem gekend, heel vroeger’. Eigenlijk ging het hem vooral om respect voor deze Geert en om medeleven met de dochter te tonen. En niet meer. Zij zou moeten leven met een onbegrijpelijke boodschap, van doodslag door dronken lieden, die eigen richting hadden gezocht. Maar daar was ook een andere boodschap over een schaduwkant van zijn leven, waar ze nog misschien nog maar kort van wist. Tenminste als de verdenking waar zou zijn.

Wierd had het bericht in de krant gelezen en daarna de advertentie. De eerste uitgebreid over de overval, de laatste sober. De politie had onderzoek gedaan naar de dood van Geert. Die dood was niet gewoon geweest.
Tegen de nu oudere Geert was kortgeleden een klacht ingediend. Hij zou zijn handen niet thuis hebben kunnen houden bij kinderen. Hij was verhoord en kon daarna weer gaan. Vóór Wierd het rouwbeklag zou afleggen, was hij als oud-rechercheur even naar het politiebureau gegaan. Zijn vroegere collega liet niet veel los. Veel aanknopingspunten waren er niet geweest.
Maar wel een opgewonden buurt, waar de verhalen samengeknoopt werden tot schijnbare waarheden. Geert was weduwnaar geworden en leefde een teruggetrokken bestaan in zijn huis buiten het dorp. Al gauw na de aangifte werd gezegd, dat het niet de eerste keer zou zijn geweest. Maar dat van toen was in de vergetelheid geraakt. De een na de ander wist nu te vertellen dat hij nog kortgeleden van pogingen had gehoord. Ze moesten hem nu maar eens opsluiten.
Aan de tap werd het nog lichtjes over gedaan. ´Die slappe rechters van deze tijd zullen hem wel weer laten lopen´, was nog de meest lichte opmerking geweest. Wie er het eerst over was begonnen, wist men nadien niet meer te vertellen. ´Zonder straf, dat kon niet, ze moesten hem zelf maar even een lesje leren. Dat verdiende hij wel´. ´Een pak slaag, dat was beter dan zo´n licht strafje van de rechter´. ´Het kon nu nog, hij was nu nog thuis´. Een uurtje later en met nog meer drank, stond de kleine groep vaste klanten niet meer aan de tap, maar bij het huis van Geert. ´We willen met je praten´, hadden ze eerst nog gezegd, nadat hij de deur open gedaan had. Van wat er daarna gebeurde kwam niet veel boven water bij het verhoor. Daar waren ze te veel opgefokt en te dronken voor geweest. Er was geschreeuwd, geduwd, een enkele klap gevallen. En toen, ineens, lag Geert voor hun voeten, in elkaar gezakt, dood. Ze waren gevlucht, naar huis. Zo stond het min of meer in het bericht. Geert was de volgende ochtend gevonden. De dochter werd gewaarschuwd en later door de politie ingelicht.

De dochter vroeg hem even te gaan zitten.
´Ik ken u niet´, zei ze, ‘hoe kende u mijn vader. Buiten de familie en wat naaste kennissen komt er geen mens op het rouwbezoek. Mijn vader heeft mij verteld van het verhoor op het politiebureau, een week geleden. Hij was erg aangeslagen en had betoogd geen enkele kwade bedoeling te hebben gehad. Een paar jongens hadden geprobeerd appels te stelen van de fruitbomen achter het huis. Hij had ze in de kraag gepakt. En omdat het niet de eerste keer was, even in de schuur vast gehouden. Ze zweeg even. ‘Dat had hij natuurlijk niet moeten doen, maar zo was mijn vader’. ‘Alle verhalen hebben de mensen schuw gemaakt. Ze willen kennelijk op afstand blijven. Of durven niet te komen. Hij heeft hier toch lang gewoond. Gelukkig zijn de wijkouderling en de dominee wel geweest´.

‘Ja’, zei Wierd nadat hij zich verder had voorgesteld, ‘ik heb hem gekend. In een lastige periode in zijn en mijn leven. Lang geleden. Toen heeft hij zijn pad meer dan schoon gemaakt. Zich moedig gedragen in het verzet. Hij heeft er mee moeten leven dat hij toen in een gevecht mensen moest doden´. ‘En’, vervolgde hij, ´het is erg spijtig dat jullie nu met raadsels moeten leven over waarheid of verdichtsel uit de laatste periode´.
´Het beangstigt mij´, zucht ze, ‘misschien is er een zijspoor geweest, waar wij niet van weten, maar waar hij niet mocht komen. Ik ben inwendig boos op mijn vader, maar nog meer op de mensen die hem doodsloegen in plaats van af te wachten wat uit een rechtspraak komt. Ze zat stilletjes te huilen en schreeuwde toen plotseling: ´Ze hebben hem dood geslagen, ook al zegt de arts dat het hart plotseling stil stond! En die dronken lieden zullen zich op hun dronkenschap beroepen.´
Ze snikte. Wierd was er verlegen mee. Wat moest hij nu? Hij wilde wel met haar mee huilen, door de emoties van hem zelf, door de gedachten aan dat verre verleden opgeroepen. ‘Denk maar aan de goede kant’, zei hij, ‘je vader stond aan de goede kant, toen hij zijn verantwoordelijkheid nam in het verzet’. Wat kon hij meer zeggen? ‘God laat de zon schijnen over bozen en goeden?’ Dat zou slap van hem zijn. Hij stond in tweestrijd, stapte over zijn eigen reserves heen en zei ineens: ‘Het oordeel is niet aan ons, God laat geen mens uit Zijn hand vallen, ook je vader Geert niet’. Hij gaf haar een hand en wenste haar sterkte.
Het leek op een vlucht vanuit zijn verleden, toen hij haastig het pad af liep naar de auto. Hij dacht het afgesloten te hebben. Niets bleek minder waar.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *