Het ijzeren kistje (Jon van Duivenbode)

ijzeren_doos

HET IJZEREN KISTJE

Het is zondagmiddag, en Dora zit voor het grote raam aan de achterkant van het verzorgingshuis.  Op de eerste verdieping, in de ruimte voor de beide liften waar een paar grote planten staan. Aan de bakstenen muur hangt een foto van de koningin, en iets verderop in een houten kastje staan de producten van de handwerkvereniging uitgestald: een babymutsje, een blauwe sjaal, een warme trui, alles gebreid door bewoners.  Zelf kan Dora niet meer breien. Haar handen hebben er de kracht niet meer voor.  En al zou ze het kunnen, dan nog trekt het haar niet om dat in een groep te doen. Ze voelt vaak een zekere spanning met de andere bewoners. Dora is niet zo geneigd om mee te gaan in hun beschouwingen over het dorpsleven in het algemeen, en de familieleden van de bewoners in het bijzonder.  Zo’n gesprek ontaardt nogal eens in het tegen elkaar opbieden over de respectievelijke kleinkinderen. En als Dora ergens fel over kan worden dan is dat het wel. Pas nog zei vrouw Van der Linde: “je kunt je geld beter met je handen verdienen.” En dat laat ze niet over haar kant gaan, ook al is dat wat zij zelf heel haar leven heeft gedaan. Haar reactie heeft alles te maken met haar oudste kleinzoon Arie, die straks zoals iedere week thee komt drinken. Zijn tweede naam is Daniël, vernoemd naar haar man, die enkele jaren voor de geboorte van Arie overleed aan wat Dora altijd omschrijft als  “de gevreesde ziekte”. Arie is een stille jongen, een denker. Hij zit op de middelbare school en meestal neemt hij een boek mee van de lijst die hij voor school moet lezen.  Welke boeken het zijn weet ze eigenlijk niet, maar dat doet er ook niet toe. Zijn denkwereld reikt verder dan het dorp waarin zij heel haar leven heeft gewoond. Hij helpt haar soms bij het oplossen van de puzzel in het maandelijkse contactorgaan van het verzorgingshuis. Er zijn nooit veel goede inzendingen, en daardoor heeft Dora al een paar keer de prijs gewonnen, een reep chocola of zo, die ze dan natuurlijk aan hem geeft.

Een paar minuten over twee uur zet Arie zijn fiets achter het verzorgingshuis neer in een standaard. Hij neemt de achterdeur en loopt met zijn linnen tasje de brede trap op. In het trapgat hangen een paar schilderijen van schepen op een woelige rivier. De donkere tonen domineren. Het zijn beelden uit de omgeving van het dorp. Dit is de streek van de zware kleigrond, van grauwe wolkenluchten boven een dijk zie zich langs de brede rivier slingert. Van stoere mannen die dit soort grote schepen bouwen. Hij kijkt omhoog en ziet zijn oma zitten in haar rolstoel. “Ah, ben je daar jongen”,  zegt ze, “ik dacht laat ik maar even gaan kijken, dat is goed voor de beweging” en ze schuifelt met haar voet over de grond, waardoor haar rolstoel een lichte draai maakt. Arie begroet haar en overweegt in een flits of hij haar zal duwen, maar op grond van het argument dat zijn oma net noemde loopt hij vast vooruit, en gaat rechtsaf de donkere gang in. Hij neemt de tweede deur links, bij nummer 110. Als hij door het keukentje loopt ruikt hij de wat onaangename geur die wordt veroorzaakt door het feit dat de badkamer hier vlak achter ligt. Hij zet nog een stap, en ziet een meisje met blonde krullen, een jaar of twintig zal ze zijn, ze staat licht gebogen bij de tafel die voor het raam staat. Zodra ze Arie ziet vraagt ze hem: “Waar is de mevrouw die hier woont?” Arie is verrast door haar aanwezigheid. Hij zet nog een stap naar het midden van de kamer en antwoordt: “Die komt er zo aan.”  Er gaan allerlei signalen af in zijn hoofd, maar voor hij het tot zich door kan laten dringen is het meisje langs hem gelopen, de kamer uit.  Waarom noemt ze niet de naam van oma? En ze draagt een broek, terwijl het personeel hier toch altijd een rok of een jurk aan heeft? En waarom reageerde ze zo verschrikt? Hij kijkt om zich heen en in eerste instantie valt hem niets op. Dora komt ondertussen met haar rolstoel binnenrijden, en vraagt: “Er liep een meisje de kamer uit, wie was dat?” “Ik dacht dat ze hier werkt”, zei Arie, en dan valt zijn oog op de rechterkant van het houten bergmeubel, er zitten grove beschadigingen op, de kast lijkt met een schaar bewerkt te zijn. Het deurtje staat half open.  Dora doet het deurtje verder open en roept vertwijfeld: “Ooh, m’n kistje, m’n ijzeren kistje is weg.” Arie gaat de gang op, maar het meisje is nergens meer te zien.  Hij snelt naar beneden, loopt naar buiten,  kijkt aan de zijkant bij de brandtrappen, maar ook daar geen spoor meer van het meisje.  Dan waarschuwt hij de dienstdoende zuster, zuster Vogel. Die legt van schrik haar hand op de mond als ze hoort wat er is gebeurd. Samen lopen ze naar boven, waar Dora onthutst voor het bergmeubel zit.  Haar linkerhand houdt ze tegen de slaap van haar gebogen hoofd. “Wat zat er in het kistje, oma?” vraagt Arie.

Dora is nog helemaal van slag, met horten en stoten komen de woorden er uit. “Ons trouwboekje. En de persoonsbewijzen uit de oorlog. En de gouden broche die ik bij m’n bruiloft op had. En nog tweehonderdvijftig gulden, die ik vast had gehaald  voor de kinderen van Arjan. Volgende week komen ze hierheen uit Limburg.” De tranen stromen Dora over de wangen. Zuster Vogel troost haar: “Wat een naar verhaal, ik kan me voorstellen dat u helemaal van streek bent. Maar gelukkig is er met u niets gebeurd.  Ze had u omver kunnen duwen of iets aan kunnen doen met die schaar. Maar goed dat u nog niet bij de deur was.”
Arie belt beneden in de telefooncel zijn ouders, en staat de politieman te woord die even later komt kijken. Hij beschrijft zo goed als hij kan hoe het meisje er uit zag. Door specialisten wordt ondertussen geprobeerd vingerafdrukken te verzamelen.  Arie denkt: had ik het maar sneller door gehad. Of was ik maar in de deuropening tussen het keukentje en de kamer blijven staan, dan had ze er niet langs gekund. Maar die gedachten spreekt hij niet uit. Zijn oma begint net weer een beetje te kalmeren en gaat thee zetten, al trillen haar handen nog.  Het is nog steeds zondagmiddag.

Een paar dagen later bekijken Arie en Dora op verzoek van de politie een aantal foto’s van mogelijke verdachten. Dora raakt weer geëmotioneerd en wijst degene aan die er verreweg het slechtste uit ziet, overduidelijk een drugsverslaafde: “Die is het denk ik, die met dat misselijke bakkes.” Arie wijst naar een ander meisje, dat wel lijkt op degene die hij gezien heeft. De politieman vertelt dat zij ook degene is aan wie hij onmiddellijk dacht op grond van het signalement dat Arie gegeven had. Ook zij heeft geld nodig voor verdovende middelen, vertelt de politieman.

Na een aantal weken gaat op een zondagmorgen de telefoon bij de ouders van Arie. Of hun zoon zo meteen naar het politiebureau wil komen voor een spiegelconfrontatie.  Het meisje dat Arie heeft aangewezen op de foto is namelijk aangehouden voor iets anders, natuurlijk wordt er niet bij verteld wat. Als Arie zijn fiets heeft geparkeerd bij het statige herenhuis dat dienst doet als politiebureau wordt hij meegenomen naar een donkere kamer. Door een spiegel ziet hij een meisje staan dat de aanwijzingen van een agent opvolgt. Ze moet zijn kant opkijken, en ook een paar keer opzij.”Is het zo goed?”, lacht ze zenuwachtig naar de agent.  Ze kan niet zien wie er aan de andere kant van de spiegel staan. Arie kijkt naar het meisje. Ze ziet er wel leuk uit. Als ze verslaafd is dan zou je dat niet zeggen. Ze heeft mooie krullen, maar die zijn blonder dan hij zich had herinnerd van de inbreekster. En ze lijkt ook wel wat dikker. Maar ze is wel ongeveer even groot.  Hij blijft lang kijken, maar durft niet met zekerheid te zeggen of zij het is. Het zou kunnen, maar wat als hij zich vergist? “Ik weet het niet zeker,” zegt hij tegen de agent. Die lijkt het niet erg te vinden, en noteert dat het meisje in lengte, gezicht en haardracht overeenkomsten vertoonde met de inbreekster.  En daar blijft het bij.

De zondagmiddagen worden weer zoals ze waren.  Dora heeft de thee ingeschonken in de Engelse kom waar Arie altijd uit drinkt, en voor zichzelf in een kopje met een groene rand. Ze legt een pakje ice cups op tafel en kijkt hoe Arie zit te lezen in een of ander moeilijk boek, terwijl hij drie, vier van de chocolaatjes  uit de gekartelde papiertjes haalt en opeet. Ze verzamelt de papiertjes op het theeblad.  Er wordt niet veel meer over de inbraak gesproken. In Dora’s gedachten is één ding blijven haken, maar dat zegt ze niet tegen haar kleinzoon.  Zuster Vogel zei dat de inbreekster  haar iets aan had kunnen doen, maar ze had natuurlijk ook Arie kunnen steken met die schaar. Gelukkig heeft hij niet in de weg gestaan toen ze probeerde de kamer te ontvluchten. Dan had het heel anders kunnen aflopen. Nee, het is maar beter dat het zo is gegaan.

Het ijzeren kistje wordt een paar weken na de inbraak  gevonden in een singel aan de Rembrandtlaan.  Het is leeg.

1 reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *