Natuurlijk (Jon van Duivenbode)


NATUURLIJK

In de wetering zwemt een eend met haar kroost. Zes, zeven kleintjes telt Rein, al fietsend op de weg die de watergang volgt. Twee zijn er nog geel, de andere hebben al een lichtbruine donzen vacht gekregen. De jonge eenden zwemmen volgzaam in het spoor van hun moeder. Samen zoeken ze beschutting aan de kant, waar de dotterbloemen bloeien. Het is een mooie voorjaarsdag. Fris, dat nog wel, maar het waterige zonnetje kleurt de dag in gele tinten.

Rein fietst hier graag, het is een prachtige weg die door het overgangsgebied van bossen en weilanden slingert. Op zijn Batavus met zeven versnellingen toert hij dikwijls door de streek. Hij geniet van wat er onderweg te zien is. Ook al kent hij dit gebied op zijn duimpje, in ieder jaargetijde weet het landschap hem te verrassen. Als je er maar oog voor hebt tenminste. De karakteristieke huizen zijn vaak omgeven door hoge bomen en diepe landelijke tuinen. Ze staan nu vol met vergeet-mij-nietjes en rododendrons die beginnen te bloeien.

Maar er zijn helaas ook dingen die hem als natuurliefhebber ergeren. Sommige van de oude huize langs de wetering zijn in de loop van de tijd in andere handen gekomen. De nieuwe bewoners beginnen dan gelijk met een grote verbouwing, en daarmee gaat soms veel van de oude charme verloren. Toegegeven, sommigen weten de oude stijl te handhaven, maar anderen aarzelen niet om de boel tegen de vlakte te gooien en er een modern huis voor in de plaats te zetten. Een recht-toe-recht-aan gebouw dat helemaal niet in de omgeving past. En niet alleen aan de huizen zie je dat er mensen zonder gevoel voor het landschap zijn komen wonen. In de tuinen valt het nog meer op. Als je het woord tuin daarvoor tenminste nog kunt gebruiken. Rein moet niets hebben van de fantasieloze, zogenaamd ‘onderhoudsarme’ moderne tuinen. Parkeerplaatsen, dat zijn het, en helaas worden ze daarvoor ook vooral gebruikt. Voor minimaal twee auto’s. Een kleinere auto natuurlijk voor mevrouw. Want die wil wel op ieder moment de drukte van de stad op kunnen zoeken. En een slurpende ‘four wheel drive’ om te symboliseren dat de bewoners zich ervan bewust zijn dat ze niet meer in de stad wonen. Alsof er hier op het platteland alleen nog karrensporen zijn waar je in vast komt te zitten met een gewone middenklasse auto.
Zoals de Toyota die bij Rein al acht jaar voor de deur staat.

Rein nadert een bocht naar links op één van de mooiste stukjes van de route. Hij bijt op zijn lip, want uitgerekend op deze plek hebben moderne onverlaten de macht overgenomen. Er stond hier een soort Engelse cottage, met een prachtige tuin er omheen. Hij is er nog wel eens gaan kijken op een open dag. Maar in de jaren daarna kwam het huis leeg te staan. Het duurde lang voordat het werd verkocht. De nieuwe eigenaren hebben het juweeltje helaas gesloopt en er een moderne blokkendoos voor in de plaats laten bouwen.

In gedachten verzonken let Rein even iets minder op het verkeer, maar gelukkig kan hij nog net uitwijken voor de grote Landrover die hem met hoge snelheid inhaalt. Rein laat binnensmonds een scheldwoord vallen geadresseerd aan de wegpiraat, en ziet vervolgens tot zijn verbazing dat de Landrover na de bocht hard afremt en naar rechts het grind instuurt dat dient als parkeerplaats voor de blokkendoos. De autobanden maken een roffelend geluid als zij door het grind rollen. Rein hoort het geluid van de handrem die stevig wordt aangetrokken. Onmiddellijk daarna stapt de bestuurder uit en loopt met grote passen op hem af. De man roept verontwaardigd: ‘Zeg, zou je niet een beetje aan de rechterkant wilen blijven met die ouwe fiets van je? Je had me bijna een deuk bezorgd.’ Rein is te verbouwereerd om te reageren. Hij remt, kijkt de man met grote ogen aan en laat zijn fiets vervolgens langzaam doorrijden tot hij de man achter zich weet. Die laat het er verder bij zitten en loopt door het grind naar de voordeur. Rein besluit om op een bankje te gaan zitten dat nog geen honderd meter verderop staat. Met zijn zakmes schilt hij een appeltje, en één voor één eet hij de partjes op. Tussen de happen door mompelt hij voor zichzelf over de wegpiraat en de blokkendoos. De glans van de mooie voorjaarsdag is verdwenen.

Moet je nou toch eens kijken, denkt Rein. Dat noemt hij dan een tuin. Een grote grindbak met een paar armzalige beukenhegjes en zo’n onvermijdelijk buxusperkje, waar natuurlijk onverzorgde lavendel in staat te verpieteren. En dan die geijkte bolacacia’s. Je kunt wel zien dat die man meer van zijn auto houdt dan van de omgeving waarin hij woont. Kijk nou, er staat verderop ook nog zo’n grote blauwe trampoline. Laat de kinderen hier toch de natuur ingaan als ze
beweging nodig hebben. Er begint hier vlakbij een prachtig wandelpad dat door de elzenbossen loopt.

Geen respect, dat is het, denkt Rein. Geen respect voor de omgeving en dus ook niet voor andere mensen. Maar wie doet er iets aan? Zulke types verdienen blijkbaar veel geld, dat ze het zich kunnen veroorloven om hier te wonen. Buiten staat nog steeds de zwarte Landrover in het witte grind. Rein kijkt naar het zakmes in zijn rechterhand. Ja, dat zou hij eigenlijk moeten doen, de banken leksteken van die hufter. Maar stel je voor dat er dan net iemand aan komt? Nee, geen goed plan. Terwijl hij weer op zijn fiets stapt en nog een minachtende blik werpt op de blokkendoos, denkt hij verder over zijn plan. Vanavond als het donker is zal hij terugkomen en de banden met zijn mes bewerken. En gelijk met zijn knie een paar deuken maken in de Landrover. Zal hij ook de trampoline kapot steken, of moet je de kinderen niet laten boeten voor de fouten van hun ouders? Ach, ze worden natuurlijk net als de ouders. Verwende materialisten. De trampoline gaat er ook aan.

Inmiddels fietst hij door de weilanden. Het is een uur of drie. Het zonlicht is inmiddels scherper geworden en hier en daar vliegen kieviten boven het gras. Dan hoort Rein in de verte een zwaar brommerig geluid. Het zal toch niet waar zijn? Het geluid hoort bij een enorme maaimachine die aan de linkerkant van de weg bezig is zijn verwoestende werk te doen. Begin mei al! Rein maakt zich opnieuw kwaad. Die stomme boer wil zo vroeg mogelijk maaien om maar zo veel mogelijk geld te verdienen. Zonder zich te bekommeren om de weidevogels die er aan het broeden zijn. Er zitten hier grutto’s, kieviten en tureluurs. Juist vogels die het moeilijk hebben. Rein bijt op zijn lip. ‘Hufter’, mompelt hij zachtjes. Ook deze situatie vraagt om een daad te stellen. Die boer moet maar eens merken dat hij verkeerd bezig is. Vanavond zal hij terugkomen en de grasmaaimachine saboteren. Nadat hij de bewoner van de blokkendoos een lesje heeft geleerd. Rein heeft geen verstand van machines, maar ‘met een hamer en een beitel moet ik een eind kunnen komen’ denkt hij. Dan neemt hij de kortste weg naar
huis, dichtbij de rand van het dorp.
In de tuin drinkt Rein een kopje thee met zijn vrouw Irene. ‘Maak je toch niet zo druk man’, is haar reactie als hij vertelt over zijn ergerniswekkende waarnemingen, natuurlijk zonder zijn snode plannen voor vanavond te vertellen. Rein doet er verder het zwijgen toe, en verlegt zijn blik naar de planten in de borders. De riddersporen schieten omhoog deze weken. In mei komt het frisse groene blad uit de grond te voorschijn en het groeit uitbundig. Prachtig toch, denkt Rein, terwijl hij blijft stilstaan op het hobbelige tuinpad. De hele winter zit die plant verborgen in de grond zijn kans af te wachten, en zodra de dagen langer worden begint hij uit te lopen. ‘Völkerfrieden’ heet deze soort, ze worden niet te hoog en hebben diep gentiaanblauwe bloemen. In juni zullen ze een blikvanger zijn, tussen de lupines en het kattenkruid. Ja, het is toch een mooie dag, denkt Rein, als je het maar ziet. Zoveel mensen die overal maar gedachteloos voorbijlopen, hoogstens een vluchtige blik werpen op een tuin zonder dat echt tot ze doordringt wat ze zien.

Na het eten vraagt Irene: ‘Rein, wil jij nog even met Floortje naar de brievenbus lopen?’ Rein knikt en wandelt even later met zijn 5-jarige dochter over het trottoir van de Lijsterweg. De brievenbus staat enkele honderden meters verderop in de straat. Floortje wijst haar vader op de mooie tulpen in één van de voortuinen waar ze langs lopen. ‘Kijk papa, mooie tulpen, hè Ze zijn allemaal wit met groen.’ ‘Nou’, bevestigt Rein, ‘en zie je die struik met die rode bloemen? Dat is een ribes. En dit is nou weer een saaie tuin’, vertelt Rein als ze langs een huis lopen waar een te grote conifeer voor staat met wat slordige heesters. ‘Fantasieloos’, mompelt hij zachtjes terwijl hij vooruit kijkt naar de onlangs geplaatste oranje brievenbus. Net als hij bedenkt wat een verspilling het is om alle rode brievenbussen te vervangen door oranje exemplaren, hoort hij naast zich ineens een kinderstem hartgrondig zeggen ‘Wat een hufter!’ Hij kijkt naar Floortje en die kijkt naar de bewoonster van het hoekhuis op nummer 13. Ze is bezig om met een handmaaier haar gazon bij te werken. De buurvrouw kijkt eerst verschrikt op en richt haar snel duister wordende blik vervolgens op Rein. Zijn gezicht wordt rood en hij kijkt verbijsterd naar zijn dochter, die met vurige ogen naar het gazon kijkt. ‘Wat zeg je nou toch, Floortje?’ vraagt hij. ‘Nou papa’, antwoordt zijn dochter, dat zie je toch, ze is nu al het gras aan het maaien. Terwijl de vogels nog aan het broeden zijn. Zo maakt ze de eitjes stuk en komen er geen jonge vogeltjes meer uit. Zo iemand verdient natuurlijk een strafje.’

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *