Omleidingen (Wim Zijlstra)

omleiding
O M L E I D I N G E N

De weg langs ons huis is vorig jaar vernieuwd. Vijftig bomen zijn daar-voor omgezaagd. Blankhouten cirkels, geurig zaagsel rondom. Daarvoor waren afzettingen nodig en omleidingen. Vrachtauto’s voerden boomstammen en takken af, draglines rukten stronken en wortels uit de grond, sloopmachines braken de oude weg af en bulldozers, shovels en rupsgravers vulden vrachtauto’s met puin en gruis. Andere vrachtauto’s kiepten blank zand in de nieuwe bedding, glasvezelhaspels rolden van aanhangwagens, kabels strekten zich uit in hun greppels. Kamerbrede asfaltmachines legden het wegdek, stratenmakers hamerden achteruit kruipend nieuwe tegels op hun plek, en ja: na maanden vol stof en rook en stank rondom werkmannen, die niettemin straalden in hun lichtgevende oranje hesjes, kon de burgemeester het lint komen doorknippen om na enkele lof- en dankwoorden in de speciale feestbus met genodigden te stappen: de Merwedelaan was geopend verklaard.
We kunnen uitkijken over de weg tot aan de nieuwe bushalte: een glimmende glazen abri met digitale reisinformatie. In een vitrine hangt een wekelijks nieuwe, kleurige poster, met daarop een schone vrouw die je recht aankijkt en liefst verleidt tot kopen. En er staat voor het gemak een zilveren gaatjesbank.
Even verder maakt de weg een kleine knik en voert kaarsrecht naar een rotonde, tussen een winkelcentrum en een bejaardentehuis door, waar natuurlijk ook een bushalte aan weerszijden van de weg is aange-bracht. Het centrum van de stad is dan nog zo’n tien minuten rijden.
Links en rechts zijn brede trottoirs. De fietspaden zijn oranjerood met hier en daar een witte fiets geschilderd. Het zwarte middendeel is tweebaans, met een witte dubbele streep als scheiding. Bij de bushalte is het plaveisel versterkt en is een verhoogd perron aangelegd dat speciale oersterke stoepranden heeft. Je kunt met een rollator bijna moeiteloos de bus inrijden, waar een aangepaste plek veiligheid biedt.
Het ganzenmeertje tegenover de bushalte is ontdaan van zijn rietkraag en voorzien van een licht glooiend talud waarin gras is gezaaid.

Op een dag aan het eind van de zomer fiets ik naar de glascontainer. Voor me uit zie ik op de stoep een jonge vrouw lopen, iemand die ik me niet herinner ooit eerder te hebben gezien. Ze is kleurig gekleed en lijkt alleen maar te wandelen om het plezier van het lopen. Een blonde paardenstaart wipt op een lichtgroen shirtje, haar lange benen steken in een oranje broek en haar hoge gymschoenen zijn wit. Op haar hoofd heeft ze een witte koptelefoon. Hoewel haar beweging uiteraard sterk voorwaarts gericht is – ze loopt zelfs met tamelijk grote passen en in een stevig tempo – lijkt het alsof haar billen, die totaal niet zwaar zijn, beurtelings een enigszins horizontaal accent geven aan haar gang, een sierlijk wiegen, dat de vaart absoluut niet in de weg staat. Ik ben getuige, realiseer ik me plotseling, van een prachtig staaltje van catwalking, misschien ondersteund door de muziek uit haar koptelefoon.
Ik ga iets minder snel trappen, sterker: ik rem een beetje af om het bijzondere ogenblik te verlengen. Eenmaal voorbij maak ik weer vaart, zodat ik na een gehaast dumpen van de lege flessen terug kan en ja: aan de overkant loopt ze nog, zonder op of om te zien, in een blijde trance.

Twee dagen later, het is een uur of drie, komt op dezelfde plek een oude vrouw me tegemoet lopen. Langzaam en moeizaam duwt ze haar rollator vooruit. Ze is klein en loopt gebogen, in het zwart gekleed. Haar spierwitte haar is mooi gekapt. Ze ziet me aankomen en blijft staan om haar hand op te heffen. Ik rem.
“Mijnheer, mag ik u iets vragen?”
“Maar natuurlijk,” zeg ik en stap af.
“Weet u hoe laat de bus komt en of die naar het station rijdt?”
“Hij rijdt zeker naar het station, mevrouw en hoe laat hij komt kunnen we makkelijk bij de halte te weten komen. Ik loop even met u mee.”
De honderd meter naar de halte geeft haar voldoende tijd om veel te vertellen. Ze is vanmorgen uit een stadje op 35 kilometer afstand met trein en bus hierheen gekomen om haar zoon te bezoeken. Die is namelijk vijftig jaar geworden. Ze heeft al zeven jaar niets van hem gehoord. En nu wil ze hem zo graag zien. Ze heeft de straat gevonden en het huis, maar dat is leeg. En ook de huizen van de buren zijn leeg. Niets. Geen meubels, geen gordijnen. De hele straat is leeg. Ook de overkant. Alsof alles afgebroken moet worden.
Het is boeiend om naar haar gerimpelde gezicht te kijken. Ze moet wel in de tachtig zijn, maar haar stem is levendig. Het dramatische verhaal wordt nog droeviger als je haar mimiek erbij ziet. Af en toe blijft ze stilstaan om te gebaren: leeg, niets.
“Ik ben zo moe, meneer. En ik begrijp het niet.” Haar gezicht is bleek boven het witte kraagje van de blouse, haar schouders hangen in het zwarte jasje.
“Gefeliciteerd, mevrouw, met uw zoon. Maar het zit u niet mee. Heeft uw zoon geen telefoon?”
“Ik ben tweeënnegentig. En hij neemt niet op. Al zeven jaar niet. Ik heb maar één kind. En zijn vader is al dertig jaar dood. Ik ben zo moe en nu moet ik nog naar huis.”
We zijn bij de halte aangekomen. Ik zie dat de bus pas over tien minuten komt. Zal ik wachten en haar helpen bij het instappen?
“Meneer, weet u, ik heb zin om over te steken en zo met mijn rollator het water in te lopen. Ik wil niet meer. Ik vind het genoeg.”
“Uw zoon kan niet zomaar weg zijn. Was u wel in de goede straat? Was hij ziek of in de war?“
Ik stel gewoon teveel vragen. Ik moet iets doen.
“Mevrouw, u kunt die reis niet meer helemaal alleen maken. Kijk, daar – en ik wijs naar mijn huis – daar woon ik. Als u hier gaat zitten en even wacht, kom ik voorrijden met de auto en breng u naar huis. Wat vindt u daarvan?”
Ze knikt en vindt het goed en gaat zitten op de glimmende gaatjesbank.
“Als de bus intussen komt, stuurt u die maar door. Ik kom zo terug. De auto is groen.”

Ik rijd vlak achter de bus naar de halte. De bus stopt. Ik zie hoe de oude vrouw de chauffeur met duidelijke gebaren maant om door te rijden. Het duurt even eer hij het gelooft, maar dan geeft hij gas. Ik rij voor, help mevrouw instappen en leg haar rollator in de achterbak.
Na een half uur zijn we in het stadje en ze weet de weg. Als een tomtom loodst ze me door de straten. Onderweg heeft ze veel verteld. Koos was een moeilijk kind. Hij maakte zijn scholen niet af. Kreeg verkeerde vrienden. Werd gepakt bij een kraak en kwam vanwege de gewelddadigheid in de bak. Vond een vrouw, maar je kon wel van te voren zien dat dat niets zou worden. Kortom: Koos was een zorgenkind.
Ze noemt haar naam, Elise van Lely. Ze was actrice bij Het Nationale Toneel. Heeft tot niet zo lang geleden in grote producties gezeten. Haar leven is heftig geweest. Vanwege haar lange avonden en nachten was Koos aan zijn vader toegewezen, zegt ze. En ook dat werd een drama.
“Hier rechts, hier zijn we er. De Bouwmeesterlaan.”
Ik wil de oprit indraaien van een grote Zorginstelling op de hoek, maar ze stuurt me door, de verwaarloosde straat in.
“Hier, op nummer 19, hier is het. Leeg. Bij de buren, ziet u, planken voor de ramen. Links en rechts. Ik begrijp het niet. U?”
Mevrouw Van Lely zit verslagen en klein op de passagiersplek. Ze vist een zakdoekje uit haar kralentas en dept voorzichtig haar vochtige ogen.
“U?” zegt ze en kijkt me ontredderd aan.
“Ik begrijp het ook niet. Maar ik begrijp wel meer niet. Heeft u ook een adresboekje met de naam van Koos en dat hij echt op Bouwmeesterlaan 19 woont? En woont uzelf daar op de hoek? Ik zou u immers naar huis brengen?”
Nu begint ze echt te huilen. Haar oude handen voor haar gezicht. Drie grote ringen alleen al aan haar linkerhand.
“Dit is zijn verjaardag. Hij is vijftig. Waarom is het geen feest? Gaat u alstublieft mee. Ik heb taartjes gehaald.”
Ik probeer te bedenken hoe het nu zit met dit dubbele verhaal van lege huizen, lege straten. En waar de taartjes staan.
“Is het hier op de hoek, mevrouw Van Lely, in De Groene Linde?”
“Nee, we moeten terug. Naar De Rivierenhof. De straat is helemaal klaar en mooi. Geen omleidingen meer. We kunnen zo de parkeerplaats op.”
Ik raak zelf in de war, maar kan moeilijk boos worden op het broze vrouwtje dat zo prachtig toneel kan spelen. Ik keer de auto en mevrouw Van Lely wijst me de weg. Als we voor de derde keer de Bouwmeesterlaan inrijden, begrijp ik het. Ze kan niet meer terug. Ze is de weg kwijt. Ik zeg er niets van en volg de borden naar onze stad. De Rivierenhof is tegenover het winkelcentrum.
Onderweg vertelt ze over haar carrière. Ze citeert fragmenten uit Oidipus, uit Een bruid in de morgen. Ik kijk opzij en haar ogen glanzen en de parel in haar oor glinstert. Dit gaat op een verjaardag lijken. We rijden De Merwedelaan in, nieuw, langs het winkelcentrum, en dan twee keer linksaf, de parkeerplaats op.
Als we De Rivierenhof betreden, voetje voor voetje, en door de gemeenschapsruimte lopen, waar een vleugel staat, en waar in een echt toneel is voorzien, geeft ze iedereen een naam, de man met een snorretje die zacht zit te fluiten, het Chinese dwergvrouwtje dat een vreselijke hoestbui krijgt, de man in djellaba, met een rond gebreid mutsje op zijn hoofd, die knikt als hij haar stem hoort. Allemaal zitten ze in een rolstoel, maar mevrouw Van Lely steekt er ondanks haar kleine gestalte bovenuit als ze mij, nijgend naar links en rechts, naar haar kamer begeleidt. De Surinaamse verpleegster lacht breed. Ze heeft mevrouw kennelijk niet gemist.
Op haar kamer zie ik, terwijl mevrouw het feestgebak glad vergeet, het verleden van een actrice. Foto’s op het hoektafeltje, in de vensterbank, aan de muren. Groot, klein, zwart-wit en in kleur. Elise van Lely met bloemen, als non, als rechter, als bruid. Elise zet een dolk op haar borst. Ook, naast de grote spiegel, Elise als moeder, met een baby op de arm. Maar of dat kleine Koos is? Op de deur hangt een poster van Het Nationale Toneel, dat Tsjechovs De Kersentuin speelt, met Elise aan de feesttafel, te midden van de complete cast. De zon fonkelt in de glazen.
Als ik afscheid neem, beloof ik volgend jaar terug te komen, om de verjaardag van Koos te vieren. Ze bedankt me met drie zoenen. Beneden knik ik naar de huisgenoten.
Op de nieuwe weg rijdend zie ik voor de tweede keer de jonge vrouw wandelen, langs het meertje. Ik rem af, want ze loopt weer even prachtig. Ik zie dat ze nu een buggy voortduwt, met een blond kindje erin. Achter mij toetert een nerveuze auto. De elegante moeder kijkt over haar schouder. Ze lacht naar de ongeduldige jonge man die achter me rijdt.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *