VRIJDAG
Na het slotkoor langzaam naar buiten toe,
in zacht gedrang de oude jongens spreken,
onderhands, om de tover niet te breken,
tête-à-tête, iedereen weet hoe het moet.
‘Wat of je met je Vrolijk Pasen doet
en of de kinderen je niet vergeten?’
Na het slotkoor langzaam naar buiten toe,
met de laatste klank, die zo diep je bloed
in kroop en daar niet meer is los te weken.
Jaarlijks kom je, als vanzelf, en je voelt
wat je als jongen altijd hebt geweten:
het zingt, het zingt, de onrust los, en hoe.
Na het slotkoor langzaam naar buiten toe.