PAASMORGEN
Nog voor de haan heeft gekraaid
fiets ik langs mistige velden
onder een bijna verbleekte maan.
Oranje snavels peuren pieren in vers
omgeploegde grond. Een gele flits,
de groenling zingt, het grijs en zwart
van de kwikstaart holt voor mij uit.
Een heggenmus heft een loflied aan
op alles dat op barsten staat
en komt: vloed na eb, lente na
winter, dood na leven, leven
na dood. Een naaktslak kruist
mijn pad, rekt zich uit naar waar
de overkant is, waar hazen spelen.
Op de begraafplaats staat een man.
Hij reikt mij zijn hand en zegt:
Waarlijk, de Heer is opgestaan.