HIJ DROEG ONZE SMARTEN
Het zijn de Joden niet, Heer Jezus, die u kruisten,
en die, verraderlijk, u sleepten voor ’t gerecht,
en die, verachtelijk, u spuwden in ’t gezicht,
en die u builen sloegen met hun harde vuisten.
Het zijn de krijgslui niet, die met hun wrede knuisten
de zware hamer dreigend hebben klaargelegd,
op Golgota ’t vervloekte kruishout opgericht,
uw dure kleed verspeeld, verdobbeld en ontluisterd.
Ik ben het, Heer, ik heb die pijn u aangedaan,
ik ben de zware balk die u gebukt deed gaan,
ik ben het taaie touw waarmee u werd gebonden,
de spijker, en de speer, de gesel die u sloeg,
de kroon die bloedig doornen in uw schedel joeg.
Want alles is gebeurd, helaas! om al mijn zonden.
Jacobus Revius (1586-1658)
Hertaling Hans Werkman
Enkele regels van dit gedicht geciteerd door prof. dr. J. Hoek in de preek over Psalm 129 gehouden op zondagavond 12 maart 2023 in de Dorpskerk van Voorthuizen. Aan actualiteit derhalve niet ingeboet. Gena o God gena! Wat een evangelie voor de zondaar!
Dit zo in te leven en te erkennen, dat ik het was die Hem deze smarten aangedaan heb, is uit genade alleen, anders was ik er blind voor gebleven.
Dit is zo’n bijzonder gedicht van Jacobus Revius.
Wat verwaterd alles, en waar is het echte Leven nog?