Drie gedichten (Julien Holtrigter))

THEETIJD

Grijsblauwe wolken boven het dorp.
De larix misleidt een late, zwaarmoedige hommel.

Het linnen nog altijd gesteven en kraakhelder wit,
vader schenkt thee in.

De grammofoon speelt verre, vreemde muziek,
strijkers, met ruis.

Het boek op de tafel ruikt naar tabak.
Zijn vochtige vingers slaan bladzijden om.

Had de verhalen maar nooit ontrafeld, zegt hij,
nu sta je onthand met je hightech.

Hij zwaait me uit op het grindpad en geeft me
de zegen, vermoed ik.

Boven de snelweg raken de laatste wolken
verloren.

 

HELBLAUWE INKT

Je mocht ooit een glimpje zien van het licht
maar al gauw begon het diepe verdwalen.

Het kind in je weet nog dat je het opschreef
met helblauwe inkt: G O D

Als zij je hypnotiseerde vlak voor je insliep,
zocht je in het donker haar hand.

Ze verborg zich voor je, bespiedde je
als je alleen was, prikte je speels in je zij,

joeg je soms angst aan, een vreemde vrees
die je met schokken deed groeien.

Zij was een gestorven moeder die van haar
kroost maar niet los kwam.

 

AL WAT ONTBREEKT

Dorpsweg bij ochtend, het waait wat
maar nergens beweegt iets, geen vogel vliegt op
of opent vrijmoedig zijn snavel.

Beschroomd legt de zon zijn glans op de daken,
de bomen, de muur met de ingemetselde
scherven, de school.

Oeroude psalmen, door schelle kinderstemmen
gezongen, zweven nog even boven het schoolplein.

De bel gaat, de klas rent juichend naar buiten.
Het schoolhoofd staart uit het raam.

Eén jongen moet blijven en schrijven, voor straf,
zeven maal zeventigduizend gedichten.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *