OUDDORP
In de stille, goede, heilige week voor Pasen.
We hebben in de zon gewandeld
langs het strand, de zee leikleurig
We kwamen niemand tegen
zagen alleen de sporen van de banden
van de strandjutter.
In de verte zag ik regen uit donkere wolken vallen
als schuine doorzichtige banen
als op een schilderij
Teruggekomen met de voeten
op het droge
schuilden we tegen de harde regen
onder dikke stammen
van oude door de wind gebogen dennenbomen
bliksems in de verte
En zie – de regen is voorbij
de zondvloed houdt op, mijn jas is nat
natte haren op mijn kop –
daar rijst een regenboog in alle kleuren
van de regenboog
stevig geplant op de aarde
en boven ijler wordend
een halve echo nog ernaast
tegen de donkere, zwarte lucht
een vuist van duisternis.
Ik zie verheugd het stevig groen
van gras op deze aarde
en rotte pompoenen
in een hoek van het veld
Nevels van regen doen de boog verdwijnen
’t Verband van het verbond is weg
de aarde schoon gewassen
Het is half zes
Piet en Sien zitten aan tafel
voor het dagelijks brood
zij bidden voor het eten
zoals ik niet meer doe
bevestigen het verbond met verre God,
halen hem hier, prijzen zijn naam,
roepen hem aan.