Het badmatje (Jaap van den Beukel)

HET BADMATJE

Levenslang was Joop er door iedereen op voorbereid: de ouderdom komt met gebreken. Hoe jong hij ook was: er liep altijd wel iemand rond die hem probeerde wijs te maken dat je het op je oude dag verdraaid moeilijk zou krijgen en gebukt zou gaan onder massa’s kwalen, ziektes, gebreken en andere ellendige dingen. Tientallen jaren had hij daar helemaal niks van geloofd, hoewel hij om zich heen wel dingen had gezien die erop wezen dat die uitspraak misschien wel een kerntje van waarheid zou kunnen bevatten. Maar als hij zich ’s morgens voor de spiegel stond te scheren en dan soms even aan die stelling dacht, dan schudde hij lachend z’n hoofd en zei hij tegen zichzelf dat het kletskoek was.
Toch komt er echt een dag dat je tot de ouderen behoort. Dat zegt iedereen, altijd, overal. Je weet welk jaartal je nu meemaakt, je bent in een bepaald jaar geboren, je trekt het tweede van het eerste af en dan weet je hoe oud je bent. En als daar dan uitkomt dat je boven de zestig bent, dan hoor je ineens bij ‘de ouderen’. Dan ga je over een paar jaar met pensioen, dan krijg je reclamefolders van uitvaartbedrijven, en -verzekeringsmaatschappijen, dan mag je meedoen met het senioren-zwemmen en -gymnastieken, dan lees je over prostaataandoeningen, dan mag je niet meer schaatsen, de bovenste verdieping van je huis niet meer aan de buitenkant verven, de dakgoten schoonmaken of de prunus snoeien, en dan is het vanzelfsprekend dat je gaat golfen, jeudeboulen, nordic walken of met een cruise meegaat.
Hoe ouder je wordt, hoe groter de ellende. Vorige week was Joop op een verjaardag terechtgekomen in een groepje met vier oudere kerels, en daar was hij niet vrolijk van geworden. Wat een chagrijn. De een was er nog beroerder aan toe en had nog meer ellende meegemaakt dan de ander. Ze zaten tegen elkaar op te bieden wie de grootste narigheid had beleefd. Ze hadden het alleen maar over oud en moe en niet meer kunnen en ellendig en hoeveel er in hun omgeving in het afgelopen jaar in een verpleegtehuis waren opgenomen of doodgegaan, hoeveel er hun rijbewijs hadden moeten inleveren en hoeveel er nooit meer op vakantie konden, hoeveel er al een rollator of een invalidenkarretje hadden, een lift in hun huis hadden laten bouwen, van die ophijshandgrepen in de wc hadden laten aanbrengen, en en en en. En toen Joop aan één van hen vroeg hoe oud hij was, mompelde die met een grafachtig Methusalemgezicht dat hij négénénzéstíg was. Daarbij beklemtoonde hij elke lettergreep, om hem ervan te overtuigen dat dat een dramatische leeftijd was en dat het morgen weleens met hem afgelopen kon zijn of dat hij binnen afzienbare tijd op z’n minst een aantal ernstige mankementen zou vertonen.

Het was niet voor het eerst dat hij zulke verhalen hoorde. Vroeger, op de verjaardagen van zijn ouders, werd er ook nogal eens over dat onderwerp gesproken. Hoe ouder ze werden, hoe meer tijd dat ene agendapunt in beslag nam. Op den duur kwam er zelfs geen enkel ander agendapunt meer aan de orde. En toen z’n vader drieëntachtig was geworden en het alleen maar over dat ene onderwerp was gegaan, toen had Joop besloten dat hij dat niet meer wilde. Als je er alleen maar aan denkt dat de ouderdom met narigheid komt en dat dat het enige is waar je geest mee bezig is, dan ga je je vanzelf oud voelen. Omdat dat bij je leeftijd hoort. Omdat iedereen dat zegt. Omdat het onvermijdelijk is, niet anders kán. Dan ga je erop letten of er nog geen gebreken in aantocht zijn, dan laat je je elk jaar door de dokter onderzoeken op allerhande ouderdomskwaaltjes, dan raak je bij elke nieuwe rimpel in paniek, dan voel je je bijna dement als je eens een naam bent vergeten. Je zou haast naar een psychiater moeten als je al dat soort dingen níet had.
Op dat moment had hij tegen zichzelf gezegd: dit wil ik niet meer. Dit wil ik nooit meer. Ik wil het niet meer weten dat ik oud moet zijn. Sterker nog: toen de normale berekeningen uitwezen dat hij zeventig was geworden, toen besloot hij voortaan terug te gaan tellen: volgend jaar werd hij geen éénenzeventig, maar negenenzestig, over twee jaar geen tweeënzeventig maar achtenzestig, enzovoorts. Op basis van die buitengewoon eenvoudige rekensom was hij wat jaren later voor de tweede keer drieënzestig. En zo voelde hij zich ook. Dat was een heel ander gevoel dan wat hij zeven jaar geleden voelde. Toen voelde hij zich aanzienlijk ouder en krakkemikkiger dan nu, want bij elke leeftijd hoort een gevoel, en aan echte jaren moet je geen geloof hechten. Zo zit het in elkaar. En na die zeven jaar wist hij heel zeker dat dat oudere en krakkemikkige gevoel hem was aangepraat. Door mannen op verjaar-dagen, door het overheidssysteem, door kranten en tijdschriften, kledingzaken, sportbedrijven, begrafenisondernemingen, fabrikanten van wipstoelen en elektrische fietsen, door de wereld waarin hij leefde: alle-maal verdienden ze aan ellende. Hij kreeg er een stáárt van. Het leven draaide niet om ouder worden, het enige wat telde was: Jonger Worden.

Jonger Worden gaat niet vanzelf: hij moest er ook iets voor doen. Toen hij de eerste keer 63 was, deed hij behoorlijk veel aan lichaamsbewe-ging. Zo fietste hij vijf keer per week 10 km náár z’n werk en 10 km ván z’n werk, om maar wat te noemen. Dát soort dingen moest hij nu ook doen, en omdat hij steeds jonger werd moest hij elk jaar iets verder en/óf sneller fietsen. In weer en (tegen)wind, en bij heel slecht weer twintig kilometer op de hometrainer. Drie keer per week een uurtje zwemmen, twee keer per maand naar de sauna, elke week een keertje naar de sportschool. Prima voor je conditie, en het enige wat je echt aan je gezondheid en het jonger worden kunt bijdragen. Hij kende niemand in z’n omgeving die hem dat nadeed, ze hadden allemaal afgehaakt. Daar snapte hij niks van, want hij voelde zich er zéér wel bij. En het meest geweldige vond hij zijn ontdekking dat Jonger Worden echt mogelijk was: de vrolijke glimlach om zijn mond werd elk jaar iets groter.

Op z’n drieënzestigste belde er een kerel aan, die vroeg of hij voor € 25 de dakgoten mocht schoonmaken. Hij dacht er geen seconde over na:
‘Nee’, had hij gezegd. ‘Nee. Niet om die 25 euro, maar omdat ik het zelf doe. Ik heb het al tientallen jaren zelf gedaan. Als ik het nu door jou laat doen, dan ben ik oud. En daar heb ik voorlopig geen zin in.’
Twee winters later had hij ’s winters ook zoiets meegemaakt. Hij was altijd een groot schaatsliefhebber geweest, hij had heel Nederland doorgeschaatst. Maar toen hij op een zonnige winterdag naar buiten keek, dacht hij: Zou ik wel of zou ik niet? Héél even had hij gedacht: Nee, ik doe het niet, het is te gevaarlijk, als je iets breekt…. Maar onmiddellijk had hij daaraan toegevoegd: Ben jij helemaal besuikerd! Als je nu niet gaat, doe je het nooit meer en dan ben je dus oud! Hij had zijn schaatsen van de zolder gehaald, was naar de ijsbaan gefietst, had zijn schaatsen aangebonden, had drie slagen gemaakt en kon toen die lange, ingevroren tak niet ontwijken. Languit was hij voorover gevallen, maar onder het vallen flitste het net zoals vroeger door hem heen: laat je soepel vallen, verzet je niet… Vanaf de kant klonk een langgerekt Oooooooohhhh, maar hij stond op en schaatste lachend en wuivend verder, alsof er niks was gebeurd. En er wás ook niks gebeurd. Toen hij een uur later zijn schaatsen weer afbond, had een vrouw aan hem gevraagd hoe oud hij was. Naar zijn waarheid had hij éénenzestig gezegd, waarop de vrouw vroeg: ‘Wilt u dat alstublieft aan mijn man gaan vertellen?’ Hij had haar aangekeken en gevraagd hoe oud haar man dan wel was en het antwoord was: zesenveertig…..

Hij kocht alleen maar vrolijke kleren omdat hem dat een veel blijer gevoel gaf dan grijs en zwart: het leven is te kort is om je triest te kleden, toch? Als hij dan ’s avonds voor de spiegel zijn kleurrijke aanwinst zag, dan wist hij zeker dat hij echt negenenvijftig was. Zo voelde hij zich. Zo voelde hij zich ook als hij de dakgoot schoonmaakte, als hij lekker schaatste, als hij besloot geen abonnement op dat seniorenblad te nemen, als hij weigerde om mee naar de bridgeclub te gaan, als hij niet inging op het aanbod van de spoorwegen om goedkoop door het land te crossen. Nu niet en nooit niet, zei hij dan. Die tijd heb ik gehad. Letterlijk.

Dat heeft hij jarenlang kunnen volhouden: elk jaar een jaar jonger. Het kostte hem geen enkele moeite om met omhoog gekrulde mondhoeken te beweren dat hij drieënzestig of negenenvijftig was, omdat hij zich ook zo voelde. Kwam hij mensen tegen die hij een aantal jaren niet had gezien, riepen ze allemaal: Tsjeee, het lijkt wel of jij een stuk jonger bent geworden! Zijn antwoord was dan altijd: Ja, dat is ook zo. En daar keken ze dan weer gek van op, en daar begreep hij dan weer niks van. Ze konden het toch zelf zien?

Z’n vrouw – die vroeger tien jaar jonger was dan Joop maar nu zesentwintig jaar ouder – snapte er ook niks van. Tientallen malen probeerde hij haar uit te leggen waarom het zo goed met hem ging, maar elke keer liep zij hoofdschuddend en verdrietig weg. Het enige wat ze kon denken, was: Zie je wel dat hij gek of dement wordt? Hij kraamt alleen maar onzin uit.
Zelf was ze nu achtenzeventig en dat kon je haar ook aanzien. In alles en alles hield ze rekening met haar – oude – leeftijd. Het enige waar Joop zichzelf zo nu dan op betrapte,was dat hij er net als héél vroeger tegenop zag om veertig te worden. Maar gelukkig duurde dat nog even.

Het meest belachelijke vond hij haar voorstel om het bad weg te doen en een douche met een stroeve vloer te nemen. Toen hij dat jongensachtig had weggehoond, had zij zo’n stroef badmatje gekocht, dat moest voorkomen dat je uitgleed als je in bad onder de douche stond. Zij wilde dat matje. Hij niet, want als je zo’n matje gebruikt, dan ben je oud. Als hij dus in bad stapte, dan was het eerste wat hij deed een grote schop tegen dat ding geven, zodat het de badkamer in vloog. Dat deed hij nu achttien jaar, elke morgen.
Tot het verkeerd uitpakte. Zijn vrouw had zich net gedoucht met een babyzeep die wat gladdigheid in bad had achtergelaten. Hij stapte in bad, gaf dat matje zijn dagelijkse ochtendschop – zoals hij dat elke morgen lachend zei – , gleed onderuit, kwam met zijn hoofd keihard op de grote Grohekraan en was op slag dood.

De begrafenisondernemer had nog nooit zo’n rare kaart opgemaakt. In de tekst bovenaan stond dat ten gevolge van een noodlottig ongeval op zijn tweeënvijftigjarige leeftijd was overleden onze lieve, vrolijke man, vader, groot- en overgrootvader …, maar ónder zijn naam stonden de data van zijn geboorte in Delft en zijn overlijden in Utrecht. Er waren toch nog heel wat mensen die even een rekensommetje maakten en er helemaal niks van begrepen.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *