SLECHTS OP BEZOEK
Nadat de deur met een flinke klap was dichtgevallen bleef het even stil. Beide mannen keken elkaar onderzoekend aan. “Kent u mij nog?” vroeg Nathan aarzelend, terwijl hij enkele voorzichtige stappen zette in de richting van de man op de eenvoudige houten stoel. “Nathan de Wit is mijn naam, uit Utrecht, destijds. Daar zagen, en eh hoorden wij u destijds nogal eens. Met waardering overigens. Later ben ik met mijn gezin verhuisd naar Ede, niet ver hier vandaan dus”. Hij gaf een slappe hand aan de andere man, die half opstond en hem met een armgebaar uitnodigde te gaan zitten op de andere houten stoel.
“Er gaat nog niet meteen een bel rinkelen”, antwoordde de andere man voorzichtig, “en ik kan u helaas niets te drinken aanbieden. Maar wat brengt u hier?” Nathan slikte en begon hakkelend: “Nou ja, eh, het zit zo, ik had in de lokale krant gelezen dat eh, ik denk vorig jaar of zo, dat u hier in de buurt was komen wonen, en werken natuurlijk. Toen dacht ik al, tja, misschien moest ik maar eens langs gaan, voor een hernieuwde kennismaking. Maar er kwam eigenlijk niet van. En toen las ik de krant over wat er allemaal gebeurd is, en heb ik later natuurlijk wel nagedacht of… Maar hoe gaat het nu met u? Naar omstandigheden bedoel ik ?”
De andere man zei, nog steeds gereserveerd, “Ik heb me zoveel mogelijk aangepast aan de situatie, maar het valt natuurlijk niet mee. Ik heb veel tijd om na te denken, en daar word je niet altijd even vrolijk van”.
“U bent wel veranderd, als ik het zeggen mag”, ging Nathan weer verder. “En anders gekleed natuurlijk, zo informeel. Maar toch nog dezelfde. Ik bedoel, wat me opvalt is dat uw haar nog steeds zo netjes zit, maar verder ja, je kunt zien dat er veel veranderd is in uw leven. U had destijds altijd een glimlach op uw gezicht, en nu eh, maar dat begrijp ik wel natuurlijk. Komen er wel vaker mensen op bezoek?”
“Nou niet zo vaak eigenlijk”, sprak de man in de stoel, “en daarom heb ik er ook in toegestemd dat u binnenkwam. Ik heb ook wel behoefte aan wat aanspraak. Maar ik was eigenlijk bang dat u ook weer zo iemand was die mij de les kwam lezen. Dat is het toch niet, hoop ik ?”
Nathan schudde enkele malen met zijn hoofd: “Nee, nee, ik ben slechts op bezoek, om eh, omdat ik u vroeger zo kon waarderen, en dat ik toen bij mezelf dacht, misschien moet ik toch maar eens langs gaan”.
De man in de stoel ontspande wat: “Nou, dat is goed om te horen. U hebt in ieder geval de stap gezet om hier heen te komen. Zoveel mensen hebben me al laten vallen als een baksteen. Mensen die ik vertrouwde, vrienden, ze hebben niets meer van zich laten horen. Al die mensen uit de kerk ook. Bijna niemand die hier geweest is. Een enkeling maar die nog belangstelling toont.
Brieven, ja die krijg ik van ze. Dat het een schande is, dat dit nooit had mogen gebeuren, zeker niet in hun mooie dorp, dat ze zo teleurgesteld in mij zijn, juist omdat ze vroeger zo op me gesteld waren. En ze hebben gelijk hoor. Natuurlijk heb ik fouten gemaakt, grote fouten, maar wat heb je aan gelijk? Zij hebben er niets aan, want ze hoeven me niet te overtuigen. En ik heb er ook niets aan, want ik kan niet terugdraaien wat er gebeurd is. Kon ik het maar. Nee, ik had geen verkeerde bedoelingen. Ik heb altijd het beste voor gehad met iedereen. Maar er was iets in mij dat ik niet onder controle had. Een duistere kant die ik niet kende. Die er misschien altijd al geweest is, en plotseling aan het licht kwam. “
Nathan wist even niet wat hij hierop moest zeggen en gooide het over een andere boeg: “Maar uw vrouw, uw kinderen, die blijven toch wel achter u staan? Ze zullen u toch niet alleen beoordelen op dat wat er dit laatste jaar mis is gegaan? Ze kennen u al zo lang, weten hoe innemend en zorgzaam u altijd voor ze geweest bent.” Nu schudde zijn gesprekspartner het hoofd, maar met een trage beweging. Zijn ogen stonden droevig: “Dit was te groot, te erg, ze kon het niet meer aan, al het gedoe, de vragen, de onzekerheid, de publieke schande toen het allemaal bekend werd. Ik ben van mijn voetstuk gevallen, en ik heb haar meegesleept, de diepte in. Het laatste wat ik heb gehoord is dat ze in een herstellingsoord verblijft in Overijssel. En de kinderen willen me niet meer zien. Ze zijn misschien nog wel het meest boos van iedereen.”
Nathan keek even zwijgend naar de betegelde vloer voor zijn stoel en voelde dat hij rood werd in zijn gezicht. Maar hij bleef aandringen: “En uw geloof dan. Daar hebt u toch hoop ik wel steun aan?” Maar ook daarmee kon hij zijn gesprekspartner niet opbeuren. “Ik heb natuurlijk ook zitten denken, je hebt het altijd aan iedereen verteld, God houdt van je, en wat je ook gedaan hebt, er is vergeving mogelijk. En geloof je het nu zelf ook? Eerlijk gezegd, ik twijfel er aan. Ik heb de zaak van het Koninkrijk ernstig beschadigd door mijn gedrag. En dat kan ik nooit meer goedmaken. Heb ik anderen, heb ik mezelf altijd voorgelogen? Verstandelijk ja, geloof ik het nog wel, maar ik geloof het wel, als u begrijpt wat ik bedoel. Voelen doe ik het niet meer, ik voel alleen maar de afwijzing, ja de walging van mensen om me heen. En hier is het natuurlijk helemaal dramatisch hoe ik uitgescholden word voor alles wat mooi en lelijk is.”
Nathan wist niet meer wat hij nog ter sprake kon brengen en maakte aanstalten om op te staan. Maar voor hij dat kon doen kreeg hij zelf een vraag waar hij niet goed raad mee wist: “Ik begrijp u niet, meneer De Wit. U komt helemaal hier naar toe, alleen omdat u mij destijds in Utrecht een paar keer hebt gehoord? Er moet toch meer aan de hand zijn? Wat brengt u hier?”
Nathans gezicht verstrakte. Zijn stem klonk afgemeten: “Weet u…, eerlijk gezegd ik kan die andere mensen wel begrijpen. Het gaat om vertrouwen, vertrouwen dat u hebt beschaamd. En vooral dat van degenen die het meest kwetsbaar zijn. Van onschuldigen die zich verraden voelen. En als ik hier zo zit dan voel ik het ook. Afstand, teleurstelling, boosheid. Dan denk ik, bent u nu dezelfde man als vroeger? Of heeft u mij toen ook een rad voor de ogen gedraaid? En waarom ik hier dan toch ben? Iets wat ik niet onder controle had… Ik had thuis al afgesproken dat we samen een keer bij u op bezoek zouden gaan, en toen las ik het allemaal in de krant, en ik dacht dat kan toch niet waar zijn, het moet een misverstand zijn, maar anderzijds….
Ik heb tegen mijn dochter gezegd dat het niet door kon gaan omdat u in een moeilijke situatie zat. Natuurlijk heb ik haar niet verteld wat er echt aan de hand is. Ik gun haar nog de onschuld van de jeugd. Maar ze zei tegen me: ‘Als die meneer het moeilijk heeft moet je juist naar hem toe gaan toch?’ En dat kon ik niet ontkennen. Ik heb toen maar gezegd dat ik wel alleen zou gaan. Natuurlijk kan ik een kind van tien niet meenemen naar een plek als deze. Maar nu zit ik hier, en ik weet er ook geen raad mee. Wat moet ik nu van u denken? U zegt nu wel dat het u spijt, maar ondertussen is het wel gebeurd.”
Het bleef even stil terwijl beide mannen naar de tafel van wit plastic staarden. Toen stond Nathan op en haalde uit zijn binnenzak een envelop. “Mijn dochter heeft dit voor u mee gegeven.” Hij legde de envelop midden op de tafel, stond op, knikte kort naar zijn gesprekspartner, en draaide zich om. Toen de deur weer met een harde klap was dichtgevallen zuchtte de andere man diep. Aarzelend pakte hij de envelop en maakte die open. Er zat een kindertekening in. Een vrolijk geklede man en een vrouw met een groot uitgevallen baby, en naast hen een man in zwarte kleren met opvallend netjes gekamd haar. Hij gooide een grote puts water over de baby heen. De baby lachte, net als de andere mensen op de tekening. In de linker bovenhoek van de tekening scheen de oranje zon uitbundig, en overal waren bloemen getekend in allerlei kleuren.
Achterop de tekening stond in een net kinderhandschrift geschreven: “Beste dominee Fraters, mijn vader zegt dat het niet zo goed met u gaat en daarom heb ik een tekening voor u gemaakt. Hij heeft me ook verteld dat u mij hebt gedoopt en dat u toen hebt verteld over een rood scharlaken of zoiets, en over sneeuw. Ik begreep het niet helemaal, maar het heeft iets te maken met dat je van binnen weer schoon kunt worden als je gedoopt bent. Dat begreep ik wel. Groetjes, Bianca.”