Overleven (Laura Reedijk)

eenzamevrouw

OVERLEVEN

‘Mijn man zei, voordat hij stierf: ‘Wat zul jij eenzaam zijn als ik er niet meer ben.’ Dat is zo, ik ben eenzaam, maar toen hij er nog was, was ik ook eenzaam. Eigenlijk ben ik altijd eenzaam geweest. Dat gevoel had ik al in mijn jeugd. Mijn moeder was zenuwpatiënte en van haar heb ik dus niet veel steun gekregen. Goddank ben ik destijds door vrienden van mijn ouders opgevangen, maar een gelukkige jeugd heb ik bepaald niet gehad.
Ik wou dat ik een vriendin had in deze serviceflat, maar om de een of andere reden wordt een kennis bij mij nooit een vriendin. Ik kan toch niet beneden op het prikbord zetten: ‘Vriendschap gevraagd?’
Jannie, mijn enige zus, is al voor de oorlog met haar man naar Zuid-Afrika vertrokken. Ze is vier jaar jonger dan ik. We hebben een enkele keer nog contact, maar de afstand is te groot. Vanwege haar gezondheid kan ze niet meer naar Nederland komen. Mijn achternicht heeft wel eens tegen me gezegd: Waarom ga je zelf niet een keer naar Zuid-Afrika? Het trok me wel aan want ik voelde me op dat moment redelijk goed. Maar Jannie schreef terug dat dit natuurlijk op mijn leeftijd volstrekt onmogelijk was. Zij was zeker bang dat ik hen tot last zou zijn. Het heeft me wel verdrietig gemaakt. Ik wou maar een paar dagen, hoogstens een week blijven.
Als ik kinderen had zou mijn leven misschien anders zijn geworden, maar ik heb geen kinderen.

Het ergste van het ouder worden vind ik het gestuntel.
Ik heb het een keer in de lift in mijn broek gedaan. Gelukkig kwam ik niemand tegen, niemand heeft het geroken, maar wat een vernedering, wat een angst. Ik heb me verschoond, maar daarna ging het weer mis en moest ik me nog eens verschonen. Ik was nerveus want er zou om half zeven iemand komen. Maar die kwam niet, ik heb me zeker vergist, zoals zo vaak.
Ik ben voor het probleem van de incontinentie naar een specialist geweest, met een taxi. Hij zei: ‘Kleed u zich maar uit’. Hij begreep niet dat het uitkleden zoveel tijd kost en dat het pijn doet. ‘Gaat u maar op de bank liggen’, zei hij, maar ik kon er niet opkomen met mijn pijnlijke heup. ‘Er staat een bankje’, zei hij geërgerd. Hij heeft me nauwelijks onderzocht. Hij heeft ook geen vragen gesteld en geen uitleg gegeven. Hij heeft niet gezegd wat ik had en hij heeft me niet gerustgesteld. ‘Komt u er maar weer af’, zei hij na het vluchtige onder¬zoek. Met zijn voet schoof hij het bankje bij. Gelukkig heb ik toen durven zeggen: ‘Dokter, u moet mij even helpen, anders val ik.’

Ik heb nog geen bericht van hem gehad. Moet er nog meer onderzoek gebeuren? Van de huisarts heb ik ook nog steeds niets gehoord.
Vanmiddag ging de telefoon een paar keer. Telkens hield het bij de vijfde bel weer op. Iedere keer ben ik uit mijn stoel opgestaan om met mijn looprek naar de slaapkamer hiernaast te scharrelen waar de telefoon staat. Ik werd er zo zenuwachtig van. Ik heb daarna het ziekenhuis opgebeld, of zij soms gebeld hadden, maar daar wisten ze natuurlijk van niets. Toen ik vroeg of ze een boodschap konden doorgeven, zeiden ze: ‘Nee mevrouw, daar kunnen wij niet aan beginnen.’ Het onbegrip is het ergste. Ligt dat nou aan mij of is iedereen tegenwoordig zo?

Van de week kwam er een mij onbekende joyeuze dame aan de deur in een groen gewaad met zo’n baret op. Ze bleek hier ook te wonen. Ze bood haar hulp aan. Kennelijk kwam ze goed doen. Ik heb haar beleefd bedankt en gezegd dat ik me best kon redden en geen hulp nodig had.

Ik heb het soms zo moeilijk en ben dan zo gespannen, ik wou dat ik niet verder hoefde te leven.
Ik heb een visioen gehad, dat me dwarszit. Eerst hoorde ik een heel mooie toon en daarna zag ik letters op de muur, als een soort mene tekel. Er stond ‘Van Houten exit’ en ‘Ik zal moeten sterven’. Twee keer achter elkaar hoorde ik die toon en kreeg ik dat gezicht met mijn achternaam op de muur, of ging het over mijn man? Ik was bang dat het visioen de volgende dagen terug zou komen, maar ik heb het niet meer gezien.
Zou het niet projectie geweest zijn, of was het de geest van mijn gestorven man? Ik was bang voor hem, hij heeft mij erg gedomineerd. Ik vraag me wel eens af of ik hem later terug zal zien. Ik hoop eigenlijk van niet. Ik wil niemand terugzien, mijn moeder ook niet.
Dat visioen heeft me bang gemaakt. ‘Van Houten exit’ stond er. Wie bedenkt zoiets.
Mijn dominee heeft me ook een mevrouw op mijn dak gestuurd, die vorig jaar weduwe is geworden. Zij had tijd teveel en moet die nu blijkbaar aan mij besteden. Ik vond haar eerst wel aardig, maar ze wil teveel. Ze heeft het idee dat ik hier niet meer kan blijven wonen, dat ik meer hulp moet hebben. Ze heeft me zelfs meegenomen naar een bejaardenhuis om daar kennis te gaan maken. Ik werd nota bene in de gang in een stoel geplant, alsof ik een kind was, terwijl zij een onderonsje ging houden met de directeur. Daar ga ik natuurlijk niet naartoe.
Ook mijn achterneef is bezig een plaatsje voor mij te arrangeren. Hij zei dat hij contact op zou nemen met mijn zus. Alsof ik onmondig ben geworden!
De mevrouw die mij bezoekt, heeft ontdekt dat mijn voordeursleutel altijd in het kastje naast de voordeur ligt. Eerst belde ze nog wel aan, maar daarna stapte ze meteen binnen. Nu belt ze zelfs niet meer, maar staat ineens bij mij in de kamer. Ik kon wel op de wc zijn of bezig me te verschonen in de slaapkamer. Ze zou daar zeker ook binnenstuiven.

‘Ik zal moeten sterven’ zag ik in dat visioen op mijn muur staan, ja dat hoeft mij niet verteld te worden, dat weet ik al mijn hele leven.