Samen zingen (Laura Reedijk)

SAMEN ZINGEN

In het verzorgingstehuis ging ik bij mevrouw N. op bezoek, bij wie ik geregeld kwam. Vriendelijk zei ze: ‘Ken ik u? U ziet er zo bekend uit?’ Ik vertelde haar dat ik de dominee was. ‘O ja, maar u bent toch nog nooit op mijn kamer geweest! Toch wel? Maar dat is dan toch heel lang geleden! U bent bijgekomen in uw gezicht! Hoeveel kinderen hebt u? Vier? Vertelt u eens hoe ze heten en hoe oud ze zijn? Hebt u ook een meisje! Halleluja! En drie zoons? Halleluja!’
De bouillon werd gebracht, het meisje bood mij ook een beker aan. Mevrouw N. nam een slok en zei ernstig: ‘In de naam van de Vader’, en ze nam weer een slok: ‘en des Zoons’, ze nam weer een slok: ‘en des Heiligen Geestes’. Na een tijdje herhaalde ze dit ritueel.
‘Hoeveel kinderen heb u?’ Ook deze vraag herhaalde ze, evenals haar eerste opmerkingen. ‘U bent bíjgekomen in uw gezicht!’
Even later zei ze: ’Ik ben tegenwoordig zo in de war en ik word zo vergeetachtig’. Ze leed eronder. Ze liet mij een stapeltje post zien dat ze uit haar tas haalde, kerstkaarten en giro’s. Ze wist niet wat ze ermee moest. Het waren giro’s van de kerk en van de Hartstichting. Ik raadde haar aan ze aan haar dochter te geven en er niet meer over te tobben. Op haar verzoek legde ik ze op het dressoir waar ze ze binnenkort wel weer verbaasd van af zal halen om ze met onbegrip te bekijken. Ze keek me met een lieve glimlach aan.
‘Hoeveel kinderen hebt ú?’ vroeg ik dom genoeg aan haar, terwijl ik toch heel goed weet dat je dergelijke vragen niet moet stellen aan mensen die wat in de war zijn geraakt. Ze keek me hulpeloos aan en zei: ‘Dat ben ik ook vergeten’.
Maar daarna begon ze geanimeerd te vertellen over haar ouders die tien kinderen hadden. ‘Mijn vader leeft niet meer en mijn moeder ook niet meer.’ ‘Jammer hè?’, zei ik.
Ik herinnerde me dat ze graag zong en vroeg: ‘Zullen we samen eens zingen? Ja, dat wilde ze wel, ík moest maar een lied noemen. Ik koos ‘Daar ruist langs de wolken’, wetend dat dit een lievelingslied van haar was. Ze zei: ‘Ja, tweestemmig.’ Ik probeerde er een stem bij te maken, maar het lukte me niet zo goed en na twee regels kende ik de tekst niet meer. Zij wist het ook niet meer, zodat we samen met ‘la la’ door zongen tot het refrein: ‘Kent gij, kent gij die naam nog niet?’ Dat zongen we samen unisono.
‘Weet u nog een lied?’ vroeg ze gretig. ‘Begint ú maar te zingen!’
En ik begon met ‘De Heer is mijn Herder’. Samen zongen we verder. Zij kende maar één regel van dit lied, de rest was la la, evenals van ‘Wat de toekomst brengen moge’, terwijl ze over dat lied na afloop toch verheugd zei: ‘Dat ken ik nog helemaal!’
Ik stelde voor met haar te bidden. ‘Heel graag!’ zei ze. Ze voegde er her en der een ‘Halleluja’ aan toe. Toen ik wegging zoende ze me hartelijk. Op de gang hoorde ik dat lieve mens nog neuriën: ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand.’