Mieke van den Berg (proza)

EEN GROOT GEHEIM

De bel van de voordeur gaat. Als ik open doe zie ik Hibou op de stoep staan. Ze woont al jaren in dit flatgebouw en speelt vaak op het pleintje.
“Mieke mag ik bezemen?”, vraagt ze op zo’n manier dat je het niet kunt weigeren, ook al is ze de vierde die vandaag aanbelt en vraagt om buiten iets schoon te mogen maken. Het is vakantie en de kinderen vervelen zich.
Bij mooi weer zit ik aan het eind van de middag regelmatig in ons minituintje bij de voordeur te lezen tot Dirk thuiskomt. Vaak komen dan kinderen naar me toe voor een praatje.
In de veertig jaar dat ik hier woon heb ik veel kinderen gesproken.
Het zijn woningen voor starters die, meestal na een paar jaar, weer doorstromen naar een ander huis. Omdat ons huis prima is aangepast zijn wij hier blijven wonen. In de loop der jaren heeft er een hele cultuurverandering in de flat plaatsgevonden. Er komen steeds meer allochtonen wonen: vier van de vijf kinderen zijn niet blank. Deze gezinnen hebben minder te besteden dan de autochtone gezinnen en gaan daarom in de vakanties niet zo vaak weg. De kinderen spelen op het plein of hangen daar een beetje rond. Vorig jaar kwam
ik op het idee om ze het plein te laten schoonmaken, want er ligt tot mijn grote ergernis meestal een heleboel troep. Onvoorstelbaar wat flatbewoners gemakzuchtig uit hun auto op straat gooien.
Sindsdien krijgen de kinderen mijn grijptang en een plastic zak en de waarschuwing nergens met hun vingers aan te komen.
Meestal komen ze na tien minuten al weer terug met de zak vol afval: lege sigarettenpakjes, lege frisdrankverpakkingen, kassabonnen en allerlei andere rommel. De kinderen, variërend van 3 tot 11 jaar, krijgen er een kleinigheidje
voor: een snoepje, een ballon, een monstertje van de drogist of hebbedingetjes die we bij de grootgrutter cadeau krijgen. Zij zijn blij en ik ben blij; zo helpen we elkaar.
Vandaag schijnt de zon waterig, maar ik ga toch naar buiten om met Hibou een praatje te maken. Ze pakt de bezem die altijd achter een muurtje staat en begint te bezemen. Zij is niet zo groot en heeft eigenlijk te weinig kracht om de rommeltjes naar de stoeprand te vegen.
“Heb je het niet koud?” Ze heeft alleen een dun T-shirt aan.
“Nee hoor.”
“Ik ben benieuwd wat voor weer we krijgen, en jij?”
Ze is vandaag niet zo spraakzaam, dus probeer ik het gesprek op gang te krijgen.
“Weet je nog Hibou, mijn buurman die overleden is, wist altijd wat voor weer het werd als hij naar de lucht keek.”
“Hoe oud is hij geworden?”, vraagt ze, terwijl ze bij me komt staan. “Hij werd 94, herinner jij hem? Hij is een jaar geleden gestorven.”
Ze knikt, zegt dan “Muna [is haar zusje] zegt dat als je in de grond gaat door wormen opgegeten wordt, is dat zo?”
“Op den duur wel”, zeg ik. “Maar je wordt in een dikke kist begraven en daar gaan de wormen niet zomaar doorheen. Tenminste als je begraven wordt. Je kunt er ook voor kiezen om je te laten verbranden als je doodgaat en dan wordt je lichaam direct as.”
Het is eigenlijk geen gesprek voor zo’n klein meisje, maar ik weet dat ze niet dom is. Vaak stelt ze scherpzinnige vragen.
“Ik wil me niet laten verbranden”, zegt ze behoorlijk heftig.
“Ja, daar mag je zo over denken, dat is voor iedereen verschillend, in sommige culturen worden mensen alleen maar verbrand.”
“Ga jij naar de hemel?” Ze leunt half op de bezem als ze dat vraagt. Haar ogen lijken veel groter dan anders omdat het zwarte kroeshaar niet los om haar gezicht hangt, maar naar achteren in vlechtjes is samengebonden.
“Ik hoop het.”
“Mijn moeder zegt dat je in vuur gaat als je doodgaat als je iets gedaan hebt wat niet mag.”
“Bedoel je misschien de hel?”, vraag ik voorzichtig.
Ze knikt heftig. “Ja, dat zegt mijn moeder, de hel. Wat is dat, de hel?”
O hemel, weet ik het zelf wel? Aarzelend komen de woorden uit mijn mond: “Dat is geen prettige plek om te zijn, daar kun je komen als je slecht geleefd hebt en je daar niet schuldig over voelt. Weet je, je doet allemaal af en toe verkeerde dingen of je zegt soms akelige dingen tegen anderen, maar als je later sorry zegt omdat je het niet zo hebt bedoeld, dan is het niet meer zo erg wat je hebt gedaan. Maar als je je excuses niet aanbiedt, kom je misschien niet in de hemel.” Wat een woordenbrij, maar hoe moet je een kind zo iets ingewikkelds uitleggen? Ik heb daar volstrekt geen ervaring mee.
Hibou luistert aandachtig, hangend op de bezem, is een kort ogenblik stil maar flapt er dan uit: “Ik ga naar de hel.”
“Waarom weet jij dat je naar de hel gaat?” Verbazing klinkt in mijn stem.
“Op school is er een jongen die is net als ik.” Ze wacht even.
”Bedoel je dat zijn ouders ook uit Somalië komen?”
Ze knikt. “Mijn moeder zegt dat kinderen die vrijen naar de hel gaan.” Haar gezicht is bijna een en al oog als ze fluistert: “Ik heb met hem gezoend.” Gespannen kijkt ze me aan.
O, wat had ik haar graag een knuffel willen geven, jammer dat het niet mogelijk is.
“Lieve schat, daarvoor ga je niet naar de hel. Vrijen is iets heel anders dan iemand een zoentje geven. Voor vrijen ben je veel te jong. Nu ben je een kind
en ben je aan het spelen of aan het leren.Veel later in je leven ga je pas vrijen, waarschijnlijk als je een vriendje hebt met wie je wilt gaan trouwen en met wie je kindertjes wil krijgen.”
Blijkbaar was dat eenvoudige antwoord voor haar voldoende. Er verschijnt een glimlach op haar gezicht en dan zegt ze: “Ik wil later dokter worden.”

Over deze gebeurtenis schreef ik de volgende e.d.i.t*

Hibou
een buurmeisje
acht jaar jong
spierwit zijn haar ogen
haar zwarte kroeshaar is gevlochten
dagelijks komt ze even dag zeggen
haar mond vraagt rap als een waterval
soms legt ze haar hand op mijn schoot
om mijn leeftijd had ik haar oma kunnen zijn
ze laat mij vaak met een mond vol tanden staan

*De e.d.i.t. (of edit) is een gedicht van 10 regels, beginnend met een zin van één woord en eindigend met een zin van 10 woorden. Iedere zin staat op een nieuwe regel.

Mieke van den Berg