Het schuurtje van Pa (Wim Zijlstra)

HET SCHUURTJE VAN PA

De Wassenaarse Woningbouw Vereniging heeft in de dertiger jaren van de vorige eeuw aan de oostkant van de Van Zuylen van Nijeveltstraat een prachtig project in gang gezet: de bouw van een kleine duizend eengezins huurwoningen. Er werden in allerlei steden in Nederland helden uit de Boerenoorlogen van Zuid-Afrika vernoemd: Paul Kruger voorop. Wassenaar deed het ook. Ik had het geluk in de Paul Krugerstraat te worden geboren, op nummer 11.

Het is verleidelijk een verhaal over Paul Kruger te vertellen, oom Paul zoals hij werd genoemd. Hij had weinig scholing gehad. Het enige boek dat hij las, was de Bijbel. Hij ging graag met zijn vader op jacht en schoot zijn eerste leeuw toen hij 14 was. Toen hij later een neushoorn wilde verschalken, ontplofte zijn geweer en amputeerde hij eigenhandig zijn duim die aan splinters was. Kruger werd generaal van het leger der Boeren en werd later vijf keer achtereen gekozen tot president van Transvaal. Zijn verjaardag was een nationale feestdag. Op diplomatieke reizen in Europa (niet in Engeland..!) liepen de massa’s uit om hem te horen spreken. Je ziet hem altijd afgebeeld als een zware man met hoge hoed en pijp. Drinken deed hij niet. Wat betreft zijn passie om te jagen: hij ontwikkelde zich tot natuurbeschermer en stichtte tussen 2 rivieren een reservaat waar niet gejaagd mocht worden. Dat heet al jaren het Krugerpark. Oom Paul was de vader van 16 kinderen.
‘Paul Krugerstraat’, de naam klinkt me aangenaam in de oren. Van mijn geboortehuis zijn we in 1946 – ik was toen vijf jaar – verhuisd naar de overkant van de straat, naar nummer 2, een hoekhuis.

Ik was de jongste van 5 kinderen. Mijn oudste broer Sip was 16. Zus was 15. En dan kwam Jaap van 13 en Ap van 10. Voor Zus was in het nieuwe huis een apart kamertje, beneden naast de voordeur. En ik mocht boven slapen op het kamertje bij de grote broers. Daar stonden twee tweepersoonsbedden met een klein paadje ertussen. De grote verrassing kwam na drie jaar: er kwam nóg een broertje. We stonden op een rijtje naar het wonder te kijken, belicht door het venster in de zijmuur: Onno.
Het huis op nummer 2 stond iets naar achteren en was breder dan de andere in de rij. Wij hadden daardoor een voortuintje en er liep een gemetseld muurtje met een mooie bocht langs de zijtuin tot aan het schuurtje achter in de hoek. Het grote konijnenhok verhuisde mee en kwam in de andere hoek van de achtertuin.
Ik had op de verhuisdag tussen de middag de hele weg naar huis hard gelopen. Moeder had gezegd: ‘Als je straks thuiskomt, moet je je niet vergissen in het huis!’ dus ik kwam hijgend door het nieuwe hekje tussen heg en schuurtje de tuin in en huppelde over het tegelpad op de keukendeur af die openzwaaide. Moeder had me al aan zien komen en haalde me lachend binnen.
‘Nou moet je eens zien!’ We gingen het hele huis door en ze keek alsof het een paleis was. Ik was het meest verbaasd door de klerenkast op de jongenskamer, die zo groot was dat ik erin weg kon kruipen.

Voor ik op mijn drieëntwintigste Wassenaar verliet, waren we binnen het dorp inmiddels nóg drie keer verhuisd, naar veel ruimere huizen, waarin ik zelfs een eigen plekje op de zolder kreeg, maar de mooiste herinneringen heb ik toch aan die zes jaar in de Paul Krugerstraat.
De held van dit verhaal is niet Paul Kruger. De held van dit verhaal is pa. Ik vond het mooi hoe hij zijn been over het zadel zwaaide als hij naar zijn werk ging. Hij was brandweerman en had zijn brandweeruniform aan, met uniformpet. Een dag later kwam hij om acht uur ’s morgens weer thuis: de beroepsbrandweer van Wassenaar had 24-uurs-diensten. Ik vond het mooi hoe hij ’s zondags gearmd naast moeder liep, trots met zijn nieuwe schoenen, op weg naar de kerk. Wij volgden als een schoolklasje. Hij zei niet zo veel, maar áls hij sprak luisterde iedereen. Hij was niet vaak boos, maar áls hij kwaad was rammelde het servies.
Eigenlijk was mijn vader timmerman of preciezer gezegd: schrijnwerker. In die functie was hij bij de brandweer aangenomen. Collega’s waren elektricien, of loodgieter, of automonteur. Met het hele team waren ze in staat allerlei projecten uit te voeren in dienst van de gemeente. Maar als hij vierentwintig uur thuis was en niet naar zijn volkstuintje ging, dan was hij vaak in het schuurtje aan het werk.

Het schuurtje van pa. Bij elk huis, in elk schuurtje, richtte hij een timmermanswerkplaats in. Er kwam een brede werkbank tegen de muur, met bankschroef. Daarboven hingen zijn gereedschappen. Niet één hamer, of één beitel, nee: in soorten en maten. Elk met een eigen plaats, waar hij bij het opruimen weer terug werd gehangen. Ik vond de omslagboor mooi, vooral als pa hem gebruikte, en de handzaag met zijn glimmende tanden en ritmisch gieren. En het rode potlood, niet rond maar afgeplat en altijd met de beitel scherp gepunt. Lag het niet op de werkbank dan moest hij het achter zijn oor zoeken. En niet te vergeten de duimstok, goudgeel, met koperen uiteinden en scharnieren, in vieren dichtgeklapt na gebruik en dan in de speciale sleufzak op zijn dij gestoken. Want daar vergeet ik bijna het begin van alles: de blauwe overall waar hij in stapte. Eerst stak hij zijn benen in de pijpen en daarna wurmde hij als een slangenmens de armen in de armsgaten, trok alles rond zijn schouders recht en deed de knopen dicht. En dan begon het lieve leven.

In mijn herinnering van nu, na zeventig jaar, zag ik de schuur als een vierkant bakstenen bouwsel met een puntdak van rode pannen. 2,5 m x 2,5 m schatte ik. De deur aan de kant van het hekje en het raam aan de kant van het Bothaplein, met stevig matglas en beschermd met gaas. Er was elektriciteit, maar alleen voor de verlichting: een peertje aan een zolderbalk.
Omdat we voor de verjaardag van Zus toch in Wassenaar waren, zijn we tussendoor even naar Oostdorp gelopen, ook wel ‘de rooie buurt’ genoemd. Het is spannend om door die straten van toen te lopen, na al die tijd. Er zijn nu parkeervakken geschilderd. Destijds stond er één ‘luxe auto’ en dat was de taxi van Kiers. Ik heb met mijn mobiel foto’s gemaakt: op de straten waar wij speelden staan nu de parkeervakken vol. Maar het huis en de tuin achter een splinternieuwe schutting zijn een verrassing: aparter dan we dachten.
Het schuurtje is een juweel. Het mooiste van de buurt. Het is zelfs 3 m x 3 m. Het domineert het hele Bothaplein. Dat piramidedak: Wat een gaaf, oranje werkstuk. Moeilijk dakdekkerswerk: die vier schuine kanten met nokpannen op de ribben. Bekroond door een mini-piramide van lood. Goed gedaan. Wellicht gerestaureerd. Het schuurtje van pa.
Ik dacht dat de schuurdeur dicht was, meestal, omdat pa graag alleen was en werkte. Geen afleiding, geen pottenkijkers. Geen herrie, geen vragen aan zijn hoofd. En toch zié ik veel, in mijn herinnering. En ruik ik veel! Het timmerbankje, waarop een blanke lat lag. Pa had er met behulp van de duimstok – ik zie hem uit- en inklappen – een afgemeten potloodstreep op getrokken. Soms ging dat met behulp van de winkelhaak. Ik vond het spannend de scherpe tanden op een rij over de streep te zien gaan. Soms blies hij het zaagsel weg. Het zaagsel… De zon schijnt door het stoffige raampje en je ziet het zaagsel dalen op de cementvloer, laag op laag, soms liggen de krullen van het schaven er ook nog en de afgevallen blokjes. Toen moeder in de keukendeur hem eens haastig riep om te helpen, had ik kans om op mijn hurken het zaagsel en schaafsel naar mijn neus te brengen, te ruiken, en neer te laten sneeuwen… Pa zag het toen hij terugkeerde en pakte me onder mijn armen beet en tilde me op de werkbank.
‘Let op. Dit blokje…’ en hij gaf me een afvalstukje van de lat en een stuk schuurpapier. ‘Maak het maar eens mooi glad, alle hoeken, alle scherpe kanten.’ Dat waren veel woorden voor zijn doen en op kindermaat. Had moeder hem die ingefluisterd? De deur staat open. Ik hoor vriendjes langs slenteren, op weg naar het voetbalveldje, maar ik heb mijn werk, ik heb het druk. Mijn bruine, blote benen worden wit van schuursel.
Ik heb het blokje lang bewaard. De grootte en gladheid van een smartphone.
En altijd toch nog plotseling zwaaide de schuurdeur open en kwam er een sjoelbak naar buiten, of een kastje met laden van klein naar groot, een tegeltafel, een blokkendoos. Hoe afvalhout opnieuw ging leven. Het liefst kreeg ik de kans stil in een hoekje toe te kijken, zodat hij me vergat, al timmerend.
Het schuurtje van pa: schoon bouwsel vol zaagsel en schaafsel, waar door het kleine venster een stoffige baan zonlicht binnenvalt.
Domein.

1 reactie

  1. Wat een fijn verhaal, Wim. Je hebt het zo levendig beschreven, dat schuurtje, ik zag het voor me. En dan dat mooi geschuurde, glad gemaakte blokje hout! Wat een dierbare herinnering aan je vader zal dit zijn, niet dat houten blokje, maar dit alles, dat je zo mooi hebt beschreven.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *