KRINGLOOP
Het keukenraam zit aan de straatkant en je staat te wachten op het theewater. Je ziet mensen voorbijgaan, mensen onderweg.
Vandaag kwam de man weer langs, die ik lang niet alle dagen zie. Hij passeert altijd op de fiets. Op weg naar de winkel, of op de terugweg. Hij is dan bij de Jumbo geweest. Hij heeft de plastictas met geel en zwart aan het stuur.
Ik zie de wereld aan mensen voorbijkomen, alle leeftijden. Soms hebben ze een naam. Soms hebben ze een verhaal. Er zijn er van wie ik de stem ken.
Maar de man met de Jumbotas is anders. Als hij eraan komt, valt iedereen weg. Hij heeft geen naam, ik noem hem Atlas. Het glanzend stuur van zijn damesfiets staat te hoog. Hij fietst nooit met één hand. Zijn haar is lang en donker, zijn baard is vol. Hij houdt zijn lichte ogen op de weg gericht. Hij is nooit vergezeld van iemand. Nooit wordt hij staande gehouden. Zelf spreekt hij ook niemand aan. Hoe is zijn stem? Heeft iemand hem ooit als klant in de Jumbo gezien, zien afrekenen? Hij verplaatst zich, maar nooit gehaast. Je kunt niet zien of hij de wind mee heeft of tegen: rechtop gaat hij zijn weg, onbewogen. Ik noem hem Atlas, omdat hij het hele hemelgewelf schijnt mee te dragen op zijn tocht. Het kan zijn dat hij zijn hoofd zo stil houdt om rampen te voorkomen. Eén keer per jaar zet hij de tijd terug, verjongt hij zich. Heeft hij een kapper ontboden, of heeft hij zelf met een keukenmes zijn haar gesneden? Als hij uit beeld verdwijnt, begint de ketel te fluiten.
Er is er nog een passant die anders is. Een vrouw. Die reed al voorbij in de tijd dat dit huis in aanbouw was. Het was guur en je ogen traanden van de wind die binnenstormde. Ik zag haar door het betonnen gat van de aanstaande keuken. Op een racefiets zat ze, toen. Tenger en verbeten. Er lagen blonde, wilde krullen om haar rode hoofd. Ik zag haar geregeld, maar minder frequent dan Atlas. Soms een half jaar niet. Hoe de wind ook stond, ze had hem altijd tegen. Ze deed haar uiterste best om op tijd te zijn. Maar ze had wel dat intrigerende van Atlas, want al reed ze waarschijnlijk vooral in de drukte van de spits voorbij, je móest kijken en vergat alle anderen. Bij het verstrijken van de jaren bleef ze diep voorover zitten, waarbij ze haar onderarmen op het stuur legde. Het is een beetje overdreven dat ik haar Medusa noem, want de lichte krullen om haar ronde hoofd hebben weinig van slangen. En dat ze mannen begoochelt en versteent…, ach nee. Wel is ze vooral hoofd; rood hoofd en krullen. En net als Atlas gaat ze haar weg alleen en toont ze op haar weg nergens interesse voor.
Afgelopen lente vond ik in de boekenafdeling van de kringloop-winkel een doos met bladmuziek voor piano. Ik klemde al een boek met Klavierstücke van Haydn onder mijn arm en bladerde in The very best of Randy Newman. En ja, het stond er in: Old man. Terwijl ik de tekst las, hoorde ik het nummer dat ik honderd keer gehoord heb, maar ik hoorde het al lezend, zoals het de eerste keer klonk uit het radiootje op de kale vloer van het kamertje dat ik aan het behangen was met vrolijke kleuren. 1972. Het lied gaat over een zoon die zijn stervende, demente vader bezoekt. “You must remember me old man; I know that you can if you try.”
Mijn plakselkwast stopt met strijken. We hadden nog geen maand geleden mijn eigen vader begraven. En ik word over een paar maanden voor de derde keer zelf vader en sta de babykamer klaar te maken. In het lied neemt de zanger afscheid van zijn vader. Hij is de enige die gekomen is. “Don’t cry old man, don’t cry; ev’rybody dies.” Het slot is een schrijnend akkoord: e-groot en e-klein tegelijk.
Het gangetje tussen de boekenrekken was niet breed. Wilde iemand passeren? Ik keek over mijn schouder. Het was een vrouw. Ik schoof wat naar voren. Nee, ze wilde erbij, ze probeerde langs mijn arm mee te kijken. Het voelde ongemakkelijk. Ik sloot het boek, maar was niet van plan mijn plek bij de bladmuziek af te staan. Verderop in de hal viel iets aan diggelen. Er klonken holle, roepende stemmen. Ik pakte rustig een volgend boek uit de doos, Bach, Inventionen. Ik hoorde een diepe zucht en zag een schaduw wegschuiven.
Het bleef uiteindelijk bij Haydn en Newman. Er was niemand meer in het gangetje. Ik legde beide boeken bij de kassa op de balie. Eer de caissière ze kon pakken, stapte een vrouw naar voren en legde een slanke, bleke hand op Randy Newman. Het was Medusa. Ik was sprake-loos. Zij zei evenmin iets. Ze bekeek vluchtig het omslag, nam de tijd voor de titelpagina, daarna bladerde ze wat en legde het boek vervolgens terug op Haydn. De caissière trok haar wenkbrauwen op en glimlachte. Medusa was verdwenen.
Ik fietste naar huis en dacht terug aan de lege kinderkamer. De presentator was enthousiast over de nieuwe plaat van de Amerikaanse pianist-zanger. Hij draaide nummer na nummer. Sail Away heette de l.p. en het werd mijn mooiste verjaardagscadeau, dat jaar.
Old Man is goed te spelen merkte ik toen ik thuis kwam. Een beetje schor zong ik de woorden mee. Ik bedacht dat ik mijn zoon was die ze zong, de zoon voor wie dat kamertje bestemd was, waarin ik het lied voor ’t eerst hoorde. Hij is nu 42. Hij staat aan mijn bed en ik ben me vaag bewust van zijn aanwezigheid. Steeds dommel ik weg, maar ik versta de woorden goed: “So just open up your eyes, old man, look who’s come to say goodbye.” Zijn woorden grijpen me aan. Ik kijk om mij heen, de kamer is leeg. Ik speel door, mijn ogen dicht. Mijn stem wil niet goed meer, maar ik hoor zijn stem: “ I’ll be there, and I’m just like you, goodbye, old man, goodbye.”
Een maand na die merkwaardige ontmoeting in de Kringloop
zijn er verkiezingen. Ik loop het plein op van de school waar het stembureau is gevestigd. Het ziet er rustig uit. Bij de ingang zet een vrouw een witte sportfiets op slot. Het is Medusa. Ik hou de deur voor haar open. Ze knikt me toe, maar ik zie geen blijk van herkenning. Een van de mannen achter de bijeengeschoven tafels leest haar naam op: Mevrouw J. van der Woude. Ze krijgt een stembiljet en verdwijnt in een hokje. Dan ben ik. Bijna gelijk gooien we onze stemmen in de bus. Mevrouw Van der Woude groet de mannen met een heldere stem en houdt de buitendeur voor me open. Ik bedank haar met een knik. Er is nog steeds niemand anders op het plein. Ik zeg:
“Dat is wel sterk, mevrouw, dat we elkaar hier nu weer treffen.”
“Weer?” vraagt ze en kijkt me verbaasd aan.
“Vorige keer zag ik u in de Kringloop.”
“Maar natuurlijk. Dat was u. Weet u, ik zag dat boek van Randy Newman in uw handen. Het was niet dat ik het had willen hebben. Ik heb het namelijk al. Een favoriet pianoboek. Zo mooi dat ik het aan een heel goede vriendin cadeau deed.”
Medusa zwijgt een poosje en kijkt naar het fietssleuteltje dat aan een hanger bungelt.
Terwijl we het plein aflopen, zegt ze met een glimlachje:
“Ik wilde weten of dit het exemplaar was dat ik haar gegeven had. Ik heb er toen een opdracht in geschreven. Heeft u die gezien?”
Op de stoep buiten het hek zegt ze nog wat onhandig:
“Speelt u graag Haydn?”
En, terwijl ze even mijn arm aanraakt:
“Ach, meneer, wees zo goed en knip die opdracht uit het boek. Wilt u dat doen?”
We fietsen naast elkaar. Ik zeg:
“Het boek staat vol herinneringen. Ik ben er blij mee. Ik zal de opdracht verwijderen. Zeker.”
Medusa slaat af. Met de hand die ze uitsteekt, zwaait ze even.
Thuis pak ik meteen het boek van de piano. The very best of Randy Newman. Onderaan op de titelpagina zie ik in een mooi handschrift staan:
Van je koningsdochter uit muziekland
Je wees me er de weg
Je vleugel was een onderkomen
Jij draaide na de les de plaat van R.N.
en ik zong op weg naar huis
de regel die jij meezong na:
You looked like a princess the night we met
Het is voorbij
Het blijft
Het ga je goed!
Jacqueline, juni 1984
P.S.
Bladzij 31 …
Ik heb de opdracht uitgeknipt en in een envelop gedaan. Haar adres kon ik makkelijk vinden. Het is de straat waar ze de hoek om ging. Er woont daar één J. van der Woude. En de witte fiets in de voortuin kan alleen maar háár fiets zijn. Op weg naar huis fluit ik het lied uit het P.S.:
“I’m looking at the river, but I’m thinking of the sea.”
Vlak bij huis kom ik Atlas tegen. Met de Jumbotas. Hij kijkt niet op of om.